(destijds in Ned.-lndië) kleurling van lage komaf; een ongeschoolde indo. ‘Je bent een petjoh’: je bent niks, je stelt niks voor. Het woord werd ook gebruikt als aanduiding voor de taal die in deze milieus gangbaar was: een soort Indisch-Nederlands met elementen uit het Maleis en het Javaans.
Deze mengtaal werd tussen circa 1850 en 1949 gesproken.