Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Peperzak

betekenis & definitie

(verouderd) destijds: iemand die handel drijft in peper en vandaar een scheldwoord voor een Nederlander. Justus Van Effen schreef in de achttiende eeuw in ‘De Hollandsche Spectator’: ‘Onze Zondagsnaamen zyn Kaaskopers, Peperzakken, Hazekoppen, dat voor het allerminst een verwyfd bloodaard betekent.’ Als hij naast haar op de Promenade reed, keek hij rechts noch links hij verachtte de ‘peperzakken van de stad’, zooals hij vaak zei, maar in zijn huis gingen de musici en schilders in en uit. (Het Vaderland, 29/11/1931)

We leven namelijk in den tijd van 1534, dat wil zeggen van oorlogsalarm, godsdiensttwisten, landsknechten, peperzakken en dweepzucht. (Het Vaderland, 24/09/1940)

< >