kantoorbediende; bureauklerk. Eigenlijk: iemand die vaak aan zijn schrijfpen likt.
In de zestiende eeuw werd het woord ook gebruikt m.b.t. advocaten, notarissen, secretarissen enz. Syn.: papierneuker.
Vgl. het Franse scheldwoord scribouillard.’t Is maar een pennelikker! geldt minder den veertien-, vijftienjarigen borst, die zich te goed doet op de zaken van zijn patroon, dan den kantoorbediende van dertig of vijf en dertig jaren, die, trots zijn’ rooden hoed en kalen jas, aanspraak maakt door de heffe des volks ‘mijnheer’ te worlen genoemd. (EJ. Potgieter, Schetsen en verhalen, 1885-1886)
Jij bent zeker pennelikker, hè, dat je je zo opdirkt. (Johan Fabricius, De scheepsjongens van Bontekoe, 1923)