Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

Nono

betekenis & definitie

(vnl. jeugdtaal) idioot; sufferd. Soms ook: neger.

Sedert de jaren tachtig. Voor het eerst gesignaleerd door Kuitenbrouwer (1987).Vgl. bojo en nerd.

Gister zo’n aardige ontmoeting beleefd. In een drankperceel kwam een of andere nono met joviaal uitgestoken hand op me af. (Oor, 16/11/1985)

Die boys zagen jarenlang nono’s aan zich voorbij trekken die niks te melden hadden over hun plaatjes. (Nieuwe Revu, 29/06/1992) Edgar vindt me absoluut een nono. (Albert Mol, Breek me de bek niet open, 1993)

< >