rare vent; snoeshaan; dwaas; gek. Oorspronkelijk studententaal.
Mogelijk (in de zeventiende eeuw) ontleend aan een Latijns kerklied Cum quibus (met wie), door het volk opgevat als ‘kom, kwibus’, waardoor kwibus in gebruik raakte als persoonsnaam.‘’t Is ’n kwiebus!’verklaarde Anna. (Marcellus Emants, Inwijding. Haags leven, 1901)
Kom kwibus, we gaan ontbijten. (Cissy van Marxveldt, Een zomerzotheid, 1927)