Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

klappei

betekenis & definitie

babbelachtige, praatzieke vrouw; flapuit; kwaadspreekster; verklikster. Het Middelnederlandse werkwoord klappeijen betekende: snappen; babbelen.

‘Va’ wien es ’t da’ ge spreekt? Zonder curieus te zijn’, kefte een klappei, die haren achterklap met andere personen voor een oogenblik staakte. (A. de Vos, Een Vlaamsche Jongen. 2de dr, 1881)

Mie Roats verteld’ overal roond ’at een motjen is, moar da’ kan wel kwoaje proat zijn van die klappei. (A.M. de Jong, Het geslacht Verhagen, 1956)

Deze klappei houdt geen kwartier haar mond. (K. Norel, Vliegers in het vuur, 1963)

< >