druktemaker; iemand die vrij heftig opspeelt; kleingeestig berisper.
De Franse wielrenner Gilbert Bauvin (1929) kreeg destijds deze bijnaam omwille van zijn geagiteerde strijdlustigheid. WD’er Hans Hoogervorst (minister van Volksgezondheid onder Balkenende) kreeg als bijnaam het rechtse keffertje omwille van zijn harde oneliners over de WAO en het asielbeleid. Keffertje Arts heeft niet de RoomschKatholieke Staatspartij in de beenen gebeten (Het Vaderland, 22/10/1929)
Maar Naber was een nijdig keffertje wanneer iemand zijn colleges verzuimde. (Aegidius W. Timmerman, Tim’s herinneringen, 1938)