Scheldwoordenboek

Marc de Coster (2007)

Gepubliceerd op 02-01-2020

jatmoos, jatmous

betekenis & definitie

(Bargoens) dief, zwendelaar. Jatmozen of jatmouzen betekent ‘kleine diefstallen plegen’.

Dan zakken ze ’t liefst ‘ezeltje-rijdend’ op een gestolen fiets weer naar Lindeboom af: Lange Gerrit... Aart de Neus, Fientje, oftewel ’t Paard zonder ribben, omdat die meid zoo raar in d’r want zit, en weet ik hoe al die jatmouzers en hun mokkeltjes heeten. (M.J. Brusse, Het rosse leven en sterven van de Zandstraat. De Rotterdamsche ‘Polder’ gesloopt, 1912)

Correcte jatmous, teedre dief! (De Groene Amsterdammer, 26/05/1923)

Het Nederlandse Kunstschilderswezen is een samenraapsel van parasieten, jatmozen, werkschuwen, charlatans, plagiateurs, luljanussen en kwartaalzuipers. (Jan Cremer, Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1966),

< >