klein jongetje, dreumes, die pas de broek aanheeft.
En de zes kinderen van den dominee waren ook bij elkaar gebleven, want de jongste, een dikke broekeman, was gaan huilen, toen hij even zijn zusje niet zag. (Ida Heijermans, Prins Peter, 1909)
Je zult jezelf bedoelen, broekeman, kijfde het heerschap terug. (Hans Plomp, Brigadier Snuf rookt stuff, 1972)