(Bargoens) vrek; gierigaard. Niet verwarren met boutenbikker; een ander Bargoens woord voor ‘souteneur, pooier’.
Bout is een Bargoense term voor ‘uitwerpselen’, waarschijnlijk gekozen vanwege de vormovereenkomst met een ‘schenkel van een dier’ of een ‘langwerpige staaf’, beide ook bout genoemd.Dikwijls lieten ze mij op het logement voelen dat ze mij misgunden en noemden mij een echte boutbikker. (H. van Aalst, Onder martieners en bietsers, 1946)