geile, door seks geobsedeerde man; in homotaal ook voor een hetero; meer algemeen: vreemde snuiter, primitief persoon.
Zo zou ik het overjarig vitalisme van deze oude bosneuker (t.w. Henry Miller) willen omschrijven, die, in zijn kruistocht tegen de bekrompenheid, zelve de vlees geworden geborneerdheid is. (Gerard Reve, Op weg naar het einde, 1963)
Die Indiase bosneukers trachtten door middel van concentratie, meditatie en andere flauwekul de fantasie uit je kop te schudden. (Martin Boelens, De dochter van de hondekop, 1977) ... die zo plotseling omhooggedonderde oud-koloniaal en bosneuker uit Kongo. (Jeroen Brouwers, Stoffer en blik, 2004, over Jef Geeraerts)