aan zijn - trekken
ervandoor gaan; vluchten; de benen nemen. Slanguitdr. Vgl. aan de kuierlatten/kuierstokken trekken; de kuierlatten nemen.
Juist als ’k aan me stelte wou gaan trekke, viel de barones uit de hemel, of me same een afsprakie hadde... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)