1. de -jes op de izetten,slanguitdr. voor ‘copuleren’, gezien vanuit het standpunt van de man. Syn. van 2. Enkel vermeld door Reinsma: Verklarend Synoniemenwoordenboek(1988). Punt is een metafoor voor het mannelijk lid.
2. een - zetten/drukken,copuleren (gezien vanuit het mannelijk standpunt). Slang. Volgens Endt en Frerichs waarschijnlijk een heiersvakterm. In één van de heiliedjes komt voor: ‘Hoog gaat ’ie op / En laag daalt ’ie neer / Je ziet van z’n leven / z’n puntje niet weer!’ Vgl. ook palen laaien,waarbij paalnet als punteen metafoor is voor ‘mannelijk lid’.
Als een jongen op het plein wat te fleppen had kon hij effe de sleutel van Jantje z’n huis krijgen om een punt te zetten. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant, 1968)
... in hun haast om te gaan eten en een punt te zetten ... (L.F. Céline: Reis naar het einde van de nacht, vertaling E.Y. Kummer, 1968)
... van de ondervoeding konden de meeste nog geen staand pikkie krijgen, zodat een puntje zetten een jammerlijke bedoening werd. (Haring Arie: De Sarkast, 1989)
3. -en en strepen,marineslang voor ‘doperwten en worteltjes’. O.a. bij Harmsen.
Het is om een punthoofd van te krijgen, maar als je eenmaal aanleg voor punthoofd hebt, is het ook fantastisch om regie-assistent te zijn. (Vrij Nederland, 06/06/87)
Ik loop dan tegen het ochtendkrieken soms wel een half uur winden te laten, grote floepers, lange reutels,je krijgt er een punthoofd van! (Lévi Wee- moedt: Bedroefd maar dankbaar, 1991)