Gepubliceerd op 21-06-2017

Ponum/ponem/porum

betekenis & definitie

een Bargoens woord voor ‘gezicht’, dat we al vinden in Woordenschat en bij Koster Henke. Afgeleid van Hebreeuws ponim‘gelaatstrekken, gezicht. Veel samenstellingen: geinponem‘grappenmaker’; gotspe-ponem‘vrijpostig iemand’; mies-ponem ‘lelijkerd’; Porum Benauwd‘schimpnaam voor een angsthaas’. Ook in de Duitse Gaunerspra- che (Ponim,sinds de 18de eeuw).

1. geen porum,geen gezicht. Van Bargoens geëvolueerd tot slang (vooral populair onder schooljongeren).

Hij draagt alle kleuren door elkaar. Het is geen porum. (Mare Hofkamp en Wim Westerman: Aso’s, bigi’s, crimi’s, 1989)

Kort haar is geen porum, echt niet. (HP/De Tijd, 21/07/95)

2. kak aan zijn porum hebben,heel wat pretentie hebben. Slanguitdr.

Hij heeft kak an se porem. (Sal Santen: Heden Kijkdag, 1987)

3. zijn - drukken,Bargoens voor ‘zich uit de voeten maken; ervandoor gaan’. De uitdr. kent als syn. zijn pruim drukken; zijn snor drukken. Ook imperatief en dan vooral soldatenslang: druk je porem‘loop heen’.

Ik heb iedere man nodig dus je ponum drukken is er niet bij. (Harry Boting: Nog meer jatmous, 1967) Toen we ons porum drukten riepen de anderen of we hen ook op wilden komen halen. (Haring Arie: Een leven aan de Amsterdamse zelfkant, 1968)

Jammer genoeg stonden zich daar nu tientallen kerels te verkleden en moest ik m’n porem drukken totdat ’t een beetje stiller zou zijn. (Ben Borgart: De slakken van Canêt d’Olt, 1973)

< >