Gepubliceerd op 21-06-2017

Pissig

betekenis & definitie

nijdig, geïrriteerd, boos. Informele uitdr. Mischien een verbastering van het ge-lijkbeduidende (en lichtjes verouderde) spinnig? Vgl. Engels slangpissy,met dezelfde bet. Karei was er al een paar keer over begonnen, maar ze was pissig geworden. (Hans Plomp: Brigadier Snuf rookt stuff, 1972)

In Achterwerk stond een stukje van Myrte Vale- ton. Nou, daar heb ik me pissig zitten maken! (Nelleke van der Drift: Achterwerk in de kast, 1981) ... over zulke dingen kan ik me zó pissig maken. (Yvonne Keuls: Het verrotte leven van Floortje Bloem, 1982)

Even kijken haar begeleiders pissig. (Bert Hiddema: Piri-piri, 1984)

Je houdt geen rekening met me. Daar ben ik pissig om... (Robert Long: Wat wil je nou, 1988)

Dat vond ik onbeleefd, ik reageerde pissig. (Het Parool, 16/03/91)

< >