zie ook als jullie me missen, ben ik pissen/alsjullie me missen, ik ben even pissen; alsof er een engeltje op je tong piest; dat is niet gepiest en toch nat.
1. dat is (gaan) pissen; dat is pisser,dat is verdwenen, weg. Bargoense uitdr. Endt en Frerichs geven als voorbeeld ik ben ze pisser‘ik ben ze kwijt. Naar het veelgebruikte motief om zich te verwijderen. Misschien toch vooral Rotterdams? Stoett citeert onder het syn. fluiten gaan nog Onze Volkstaal: eenepisser maken‘stilletj es weglopen’.
... nou we ze zien gaan ze pisser! (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
Ben je de sleutel pisser? (Willem van Iependaal: Adam in ongenade, 1938)
‘Welke schroefies?!’, vroeg de Vrouwendief geïrriteerd: ‘Jij bent telkens wat pisser!’ (Willem van Iependaal: Onder de pannen, 1952)
Pissen = weg. (Piet Grijs: Blijf met je fikken van de luizepoten af, 1972)
Hij is gaan pissen, Hij is pissen = Hij is weg. (Henk Salleveldt: Het woordenboek van Jan Soldaat, 1978)
2. ga wat/loop-, vulgaire afwijzing: loop heen.
3. lig niet te-,loop toch niette zaniken. Informele uitdr.
4. tegen iemand aan-, iemand kwalijk behandelen, vernederen. Syn. tegen iemand aan zeiken. Informele uitdr.
5. tussen - en schijten,in een verloren moment. Vulgair slang.
Dus ik arriveer daar tussen pissen en scheiten in, wat ik eigenlijk wel lekker vond... (Nieuwe Revu, 06/02/92)