Gepubliceerd op 21-06-2017

Nummer (nummertje):

betekenis & definitie

1 een -tje maken,de geslachtsdaad verrichten. Ook wel nummeren.Vgl.Duits eine Nummer bauen/machen. Ontleend aan het prostitutie-taalgebruik. Volgens Küpper heeft de uitdr. te maken met de vergoedingsberekening bij bor- deelhoeren, die volgens het nummer van hun klant uitbetaald werden. Misschien ook het nummer dat iedere klant kreeg, om vervolgens in een wachtrij bij de prostituee te komen. Er wordt wellicht ook gezinspeeld op een circusnummer. In het Duits sinds ca. 1850; bij ons later (begin 20ste eeuw?) in zwang gekomen?

Ik zie dat je weer behoefte hebt een nummertje te maken. (Heere Heeresma: Geschoren schaamte, 1968)

Nou, zullen we eens een nummertje maken? (Siegfried E. van Praag: Partijtje ruw geslepen, 1976) Kom nou, schat, laten we een lekker nummertje maken... (Maarten ’t Hart: De droomkoningin, 1980)

Als ze effe bij zijn vrouw langs gingen in de Ja- vastraat dan konden ze nog een nummertje maken ook als ze daar zin in hadden. (Bert Hiddema: Dubbele mandekking, 1988)

Zullen we dan even een nummertje maken? Ome Cor slaapt en tante Klazien hoort toch niks. (Boudewijn Büch: De rekening, 1989)

2 - honderd,eufemistische ben. voor het toilet. Verouderd. Vroeger in hotels het nummer op de deur. Vertaling van Frans numéro cent,waarbij eveneens gezinspeeld werd op het werkwoord sentir‘ruiken’. Vgl. naar tante Betje/Keel Marie/Meijer enz. gaan.

Allemaal op d’r beurten heentrippelend naar numero honderd... (Israël Querido: Levensgang, 1901)

Even later zat Koos met zijn handen onder zijn kin en de ellebogen gesteund op zijn knieën in kamertje numéro 100. (Rijk de Gooijer en Eelke de Jong: The best of Koos Tak, 1988)

< >