Bargoens woord dat staat voor alles wat slecht of ondeugdelijk is; van Jiddisch niechesj‘bijgelovige vrees’. Zich de - scha- men/werkenis ‘zich erg schamen; hard werken’; de nieges zit erin/is erover gekomenbet. ‘het gaat slecht. Het woord komt ook voor in de bet. ‘een gevoel van ongeluk; bijgelovige vrees’, bijv. hij heeft niegisch gehad(Siegfried E. van Praag: La Judith,1980). Vgl. daar heb ik nages aan.
We gaan de film draaie. Sla is op me schoer en zeg drie maal: ‘Zeve... Zeve... Zeve.’ Dat is voor de niegus. Als ie je drie keer laat bekloppe, valt er geen verschutting... (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
Zo jong, zit de nieges (pech) erin vanavond? (Harry Boting: Nog meer jatmous, 1967)
Na de brand in '83 vond De Vries dat de ‘nieges’ over zijn stuk Wallen was gekomen. (Haagse Post, 19/07/86)
Ach, die Kalasjnikovs zijn niet interessant meer. De nigus ligt op die handel. (Pistolen Paul, in: Penthouse, november 1994)