1. in de uitdr. zich krentvoelen; dat zit krent; ’t gaat krentjes heeft krent de bet. ‘goed, prachtig, in orde’. Sinds de jaren zestig. Misschien een verbastering van het Engelse grand? Of wordt hier gerefereerd aan het uitdelen van krenten door provo Koosje Koster in de jaren zestig?
Ik voelde me krent, daar deed geen medemens es wat aan. (J.A. Deelden Schone Welt, 1982)
Bij het leger zitje hier duidelijk krent. O.A. Deelden Modern Passé, 1988)
2. op zijn - zetten, op zij n nummer zetten, de les lezen. Informele uitdr.
3. opzijn - zitten, nietsdoen, luieren. Krent is oorspr. studenten- en zeemansslang uit de 18de eeuw (maar tegenw. meer algemeen ingeburgerd) voor ‘achterste’.
... zolang ’t nog niet zo ver was zat hij op z’n krent. (Simon Carmiggelt: We leven nog, ongedateerd)