1. achter de - staan, aan de tapkast, de bar staan. Want ik ben kastelein en ik sta al achtendertig jaar achter de kist... (Simon Carmiggelt: We leven nog, ongedateerd)
... toen stond hier een beetje zwakke vriendin van me achter de kist... (Harry Boting: Nog meer jat- mous, 1967)
2. van de - gaan, marineslang voor ‘van boord gaan; naar de vrouwen (aan wal) gaan; zwaar uitgaan; al zijn geld opmaken’. Op de kist zitten bet. ‘aan boord blijven; niet gaan passagieren’.
Om een jong niese te versieren en dan nog ’s een kouwe pik oplopen omdat je met haar van de kist moest ergens op het dek achter een hoop touw en trossen, daar had ik beslist geen zin in. (Jan Cremer: Ikjan Cremer. Eerste Boek, 1964)
Ook als ze in de peiling hadden dat een van ons stiekum van de kist was gegaan aan wal... (Jan Cremer: De Hunnen. Deel II, Bevrijding, 1984)
3. van de - raken, slanguitdr. voor ‘beschonken worden’. Kist bet. hier ‘tapkast’. Niet van de kist raken is ‘zich staande houden, houvast blijven vinden’. Deze uitdr. worden vnl. gebruikt bij de marine en in het leger, maar zijn ook daarbuiten niet ongewoon. Wellicht van Rotterdamse origine (opgenomen in Opoe Herfst en passim in de boeken van de Rotterdamse volksschrijver Van Iependaal).
Hij dronk alleen straffe catsies, om het af te lere, maar zorgde er voor dat-ie niet van de kist raakte. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
... het van de kist raken met de rechter in Noorwegen. (Willem van Iependaal: Vlieg er eens uit, 1950)
kits: alles - (achter de rits), het is in orde, oké, voor elkaar. Soms ook alles kits, kachel in bed, kindje in de kolenbak (zie kind). Een andere grappige variant is kitserdebitsie. Het Bargoense woord kits, dat ook ‘gezond’ bet., is afgeleid van het Jiddische alles gietes (van Duits alles gute), een heilwens. Onder de Nijmeegse jeugd van de jaren dertig werd kits ook gebruikt als bijvoeglijk naamwoord: een kitsevent.
Wel verplicht, buurlui; uwe óók nogal kits? (M.J. Brusse: Boefje, 1903)
‘Tof!’, riep Jan. ‘Je kan d’r op rekenen, hoor! Alles kits, kindje in de kolenbak!’ (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
Ik zal het zaakie wel voor je in de gate houe en geef het seintje als alles kits is. (Willem van Iependaal: Polletje Piekhaar, 1935)
Alles kits! Kachel in bed, kinderen in de kolenbak! (Piet Bakker: Ciske groeit op, 1943)
Waarom ze ons in het hospitaal gestopt hebben, mag de duivel weten, want we zijn allemaal kits- kachel in bed, kinderen in de kolenbak. (Piet Bakker: De Slag, 1951)
Dus dat zat wel kits. (Jan Cremer: Ik Jan Cremer. Tweede Boek, 1967)
Wat sturen betreft, alles kits... (J.M.A. Biesheuvel: In de bovenkooi, 1972)
Alles is hier kits, hoor. (Dimitri Frenkel Frank: De kleinste hond ter wereld, 1980)
Duimpie omhoog - ‘Alles kits, hoor!’ - en wég wezen. (Popfoto, juli 1986)
Alles kits achter de rits? (Dimitri Frenkel Frank: Memoires van een lafaard, 1986)
‘Alles kits achter de rits’, voegt een dame met zwaar Amerikaans accent er nog aan toe. (Nieuwe Revu, 17/05/95)