1. de -en nemen,Bargoense uitdr. voor ‘de benen nemen’.
2. geen -, helemaal niets; geen bal; geen moer. Oorspr. jeugdtaal, maar tegenw. in ruimere kring verspreid. Niettemin nog steeds informeel. De uitdr. moet eind jaren tachtig in zwang gekomen zijn. Syn. geen fuck; geen makke; geen tering.
‘Je hebt spelers die zo even een balletje of vijf, zes in de kruising schieten,’ zegt Schrijvers. ‘Die snappen er dus geen hout van want ze sturen hun keeper als een dweil de kleedkamer in.’ (Vrij Nederland, 19/09/92)
Aanleiding was de ruzie tussen burgemeester en de vertrekkende korpschef, die er volgens haar ‘geen hout van kon’. (NRC Handelsblad, 23/06/95)
Neem nou zo’n mijnheer Korteweg van De Volkskrant, die geen hout begreep van het dubbelconcert van Emmylou & Lanois en de hele zaak afkraakte ... (Oor, 02/12/95)
En Dijkstal, thans de hoogste baas van de politie, wordt uitgemaakt voor een Dombo, die er geen hout van begrijpt. (Elsevier, 02/12/95)
Om te beginnen klopte er volgens hem geen hout van dat het pillengebruik door middel van een soort pushers-aanpak populair is gemaakt. (Nieuwe Revu, 25/10/95)
3. - koppen,onder (Delftse) studenten ‘blijven tot de sociëteit sluit’.
4. - op- zaagt niet,in lesbische kringen bet. dit dat twee butches(vrouwen die de mannelijke rol vervullen) of twee femmes(partners die de vrouwelijke rol in een lesbische relatie opnemen) niet samengaan.
Zo viel de pot op het vrouwelijke type en de nicht op echte mannen. ‘Hout op hout zaagt niet’, vatte Petra het bondig samen voor de potten. (Gert Helc- ma e.a.: De roze rand van donker Amsterdam, 1992)
5. - voor de deur hebben,een weelderige boezem bezitten; goed geproportioneerd zijn. Vaak een flinke bos voor de deur hebben.Vgl. Duits Holz vorder Herberge/dem Haus/der Hütte/der Tür haben;Frans avoir une livraison de bois deo/ant sa potte.Bet. eigenlijk de aan de buitenkant van het huis opgestapelde houtvoorraad voor de winter. Hier een metafoor voor een grote vrouwenboezem.
Aan de tafel van Bie zat een nog maar kort in dienst van het Simplisdes Verbond werkzame Stoot. Blond en met een heleboel hout voor de deur, natuurlijk weer. (Kees van Kooten en Wim de Bie: Het groot bescheurboek, 1986)
Een ordi met een te geproportioneerde achterkant en te weinig hout voor de deur. (Oor, 02/05/87) Stella heeft niet zoveel hout voor de deur als haar zus. (Humo, 04/06/87)
De dames op de schilderijen van Maria Mendes (1943) hebben stuk voor stuk een flinke bos hout voor de deur! (Het Parool, 11/01/92)
Ook vrouwen met veel hout voor deur willen vaak een ravijndiepe uitsnijding. (Opzij, december 1992)
Er zijn zelfs heren die geen behoefte hebben aan een flinke bos hout voor de deur. (Nieuwe Revu, 14/09/94)
6. van het-je,rooms-katholiek. Verwijst naar het kruishout. Een Middelnederlands boekwerk droeg de titel Boecvan den houte,d.i. ‘boek van het kruis’. De uitdr. werd al gebruikt in de 19de eeuw. De dominee-dichter Eliza Lau- rillard noemde de uitdr. ‘ongepast’, en ook nu nog horen katholieken uit het Zuiden deze zegswijze niet graag. Uitzonderingen bevestigen ook hier de regel: de priester-staatsman Schaepman had het in 1907 over lieden die van "t houtje’ waren. Syn. tofelemoons; van nummer tien; van het tiende bataljon.
Zo’n vader mag dan al zo’n beetje van ’t houtje zijn geweest - die heb er nooit meer wat an gedaan en die jongen weet van niks. (Piet Bakker: Ciske groeit op, 1943)
‘Picolootje kan zoiets nooit gedaan hebben meneer Pleun,’ zei ik, ‘die is van-het-houtje, dat moet u maar geloven.’ (Ben Borgert: De slakken van Canêtd’Olt, 1973)
Alleen in het gesprek met de eeneiige gebroeders Stekelenburg stelde ze een vraag naar het roomse gehalte van hun geestelijk leven, waarop Jan of Johan zei dat ze ‘niet van ’t houtje’ waren. (Het Parool, 22/12/90)
In Holland zeggen ze toch ook altijd: ‘Hij is van het houtje?’ (Mischa de Vreede: Geen verleden tijd, 1991)