de wacht aan boord van een varend schip van middernacht tot ’s ochtends vier uur; ook wel het hondjegenoemd. Het etmaal aan boord is verdeeld in zes wachten van vier uur, waaraan een deel van de bemanning (kok, zeilmaker en timmerman niet) dient deel te nemen. Opgelet: wat de Engelsen verstaan onder dogwatchheet bij ons platvoetwacht (de wacht aan boord van 16.00 tot 20.00 uur).
De uitleg in het tweede citaat hieronder (Woordenschat)is dan ook (gedeeltelijk) foutief te noemen. De honden wacht is in het Engels de midnightwatchof d egraveyard watch. Dogwatch kan dan zijn afgeleid van Amerikaans slang to dog‘zich onttrekken aan de dienst; zich drukken’. Vermoedelijk gaat het hier om een verbastering van het werkwoord to dodge‘ontwijken; uitvluchten zoeken’. Sommige linguïsten (John Ciardi) zien het woord echter als een vervorming van doelied watch.Bij onze term hondenwachtmoet veeleer gedacht worden aan het beeld van een trouwe hond die voor zijn hok de wacht houdt. Van een vervelend karwei zegt men weleens ’t is een hondenwacht!Vgl. ook Duits Hundewache;Frans second quart.
De ‘laatste nachtwake’, tegen het aanbreken van den morgen, wordt de ‘hondenwacht’ genoemd. De wachthebbende militairen houden die dan ook voor de lastigste. (P.J. Harrebomée: Spreekwoordenboek der Nederlandsche Taal, 1861) Hondenwacht = vertaling van het eng. ‘dogwatch’, voor ‘dodge-watch’; korte wacht op schepen, één van 4 - 6 en één van 6-8 uur in den avond, ingesteld om sleur tegen te gaan (to dodge = ontduiken, ontwijken) wegens het wachthouden van dezelfde personen op dezelfde uren. Taco H. De Beer en dr. E. Laurillard: Woordenschat (1899)
En toen Soden de hondewacht overnam, vond hij hem op de brug... (J. Slauerhoff: Schuim en as, 1930)
De hondenwacht ging in het want. (Willem van Iependaal: Vlieg er eens uit, 1950)
Evert kiest voor zich de hondewacht. (K. Norel: Engelandvaarders, 1972)
Ik heb de hondewacht. (Paul van Mook: Bajes verhalen, 1980)