Gepubliceerd op 21-06-2017

Goed (goedje)

betekenis & definitie

zie ook een goede diender wordt niet nat; Goede tijden, slechte tijden; goeie/knappe bal:

1. daar word ik niet - van,daar heb ik een grote hekel aan.
2. datzitwel-,da’s in orde, voor mekaar. Cliché.
3. een -je gehaald hebben,Delftse scholieren verstaan hieronder ‘de waardering “goed” gekregen hebben’.
4. - voorzien,gezegd van een vrouw met een volumineuze boezem. Er zijn vele beeldrijke gelijkbeduidende uitdr. in de volkstaal, o.a. brood in de korf hebben; een bos hout voor de deur; heel wat in huis hebben; wallen onder de ogen hebben;in Antwerpen: alles is thuis.Voor vrouwen met kleinere maten zijn volgende uitdr. van toepassing: een erwt op een stopnaald; twee erw- ten/etterbulten op een plank;in Antwerpen: twee wratten op eenplankske.Zulke vrouwen hebben dan spiegeleierenof erwtjesen zijn zo plat als een slijpplank.
5. X (keek toe en) zag dat het - was,schertsende verwijzing naar het scheppingsverhaal. Vooral gangbaar als journalistencliché.

Iedere student bleek te smachten naar een moment van troost met dit verheven schepsel dat, hoeveel zilverlingen de diverse blootbladen haar ook hadden geboden, zedig Outs boodschap bleef verkondigen: ‘Keihard de lekkerste.’ En Rob zag dat het goed was. (Nieuwe Revu, 31/08/94)

Enfin, CM bekeek even wat ze daar in hun glazen kasteel bij Leuven verstaan onder ‘telebankieren vanuit Windows’ en zag dat het goed was. (Computer Magazine, juni 1995)

6. nou wordt-ie-,nu wordt het nog gekker, nog mooier. Ironisch gezegde.

< >