Engels voor ‘nonsens, onzin’. Jeugd- taal jaren tachtig en negentig. Soms afgekort tot buil.
Die bullshit kun je misschien aan een ander kwijt, maar niet aan mij, makker. (Arie Visser: Het vangen van de draak, 1983)
Hij vond dat gepraat bullshit. (Jantiene van Asch: Intermezzo, 1988)
Poëzie? Bullshit zulje bedoelen! (Michael Eenhoorn: Bulgaar in Wassenaar, 1990)