het -
slanguitdr. voor de sigaar,waarvan het een verbastering is. Bokkiebet. vroeger in de volksmond ‘slechte, goedkope sigaar1. In feite verwijst het woord naar de bekende fabri-kanten te Havana, Bock & Co. Het woord heeft dus niets te maken met het gelijknamige dier. De uitdr. dateert uit de tweede helft van de 19de eeuw en is nog niet helemaal verouderd, zoals het laatste citaat getuigt. Vgl. de beer zijn/rijden.
As de kapitein in de smiezen krijgt, datje d’r bent, laat ie je door een paar marechaussees halen en dan ben je pas goed bokkie. (A.M. de Jong: Frank van Wezels roemruchte jaren, 1928)
Om met zo’n pokkevaart op een rif gesmeten te worden en dat met een gewonde aan boord, dan waren ze evengoed bokkie. (Piet Bakker: De Slag, 1951)
‘U hoort het,’ zegt de rechter tegen Johan K., ‘dit is uw laatste kans om ’t af te maken, anders bent u ’t bokkie.’ (Nieuwe Revu, 31/05/95)