de (blinkende) - spelen/uithangen
de bink uithangen; veel branie hebben; groot doen.
Bojo is turbotaal voor ‘boerenjongen’. Het is een sterk pejoratieve term die door jongeren gebruikt wordt voor een onuitstaanbaar, vervelend of afkeurenswaardig persoon. Het woord werd wellicht voor het eerst gesignaleerd door Kuitenbrouwer, en wordt eveneens opgenomen in de woordenboekjes over jeugd taal die de laatste jaren verschenen zijn. Hannes Meinkema maakte er al gebruik van in Het kind en de rekening(1988), in een passage over het tv-programma ‘Miami Vice’, waarin nogal stoere jongens optreden: ‘Ik bedoel, ik was al zo blij dat Veronica haar bojo-duo tegenwoordig wat later schotelde...’ In marineslang heeft bojoeen ietwat positievere connotatie, daar wordt het nl. gebruikt voor ‘grote, sterke kerel’. Een bojo-shirtis in hetzelfde spraakgebruik een ‘opzichtig hemd’.
Eigenlijk moeten wij als publiek, gepeupel, Jan Hagel, bij binnenkomst van ieder station respectvol knikken naar de skyboxen en het VIP-vak en devoot kijken naar de poenpooiers die de blinkende bojo uithangen. (NRC Handelsblad, 25/11/88)
Wat sommigen irriteert is zijn ongenaakbare uitstraling, hij speelt de bojo (beau garon), hij heeft iets glamoureus, maar mij kan dat niet schelen. (Vrij Nederland, 20/11/93)