Elektronisch orgel, voorzien van een zogenaamde toonwielgenerator, die langs elektro-magnetische weg geluid opwekt.
Ontwikkeld door Laurens Hammond (1895-1973), die het idee in 1934 patenteerde. Op dat moment was zijn geesteskind het eerste orgel dat zonder luchtpijpen geluid voortbracht. Hammond vervaardigde ook de zogenaamde Leslie-kast, waarin een ronddraaiende speaker zorgt voor een licht zwevend geluid. Pionier op het Hammondorgel was Wild Bill Davis, die als begeleider van Louis Jordan in 1945 het instrument introduceerde met de Tambouritza Boogie. In de jaren vijftig stapten veel jazztoetsenisten over op een Hammond, die het als solo-instrument gebruikten. Eind jaren zestig voegden rockbands het instrument toe om hun totaalgeluid voller te maken. Het populairste model daarbij was de relatief handzame B3. Waar eerdere toetsenisten de natuurlijke klank van de Hammond gebruikten, lieten de rockbands het signaal vervormen door een versterker. Bekende voorbeelden van het gebruik van een Hammond in de popmuziek zijn: A Whiter Shade Of Pale (Procol Harum), Child In Time (Deep Purple) en Don’t Dream It’s Over (Crowded House). Een geliefde truc is de zogenaamde 'growl', waarbij met de vlakke hand van onder naar boven en weer terug over de toetsen wordt bewogen. De laatste jaren worden op popplaten de geluiden van de Hammond vaak niet meer opgewekt met een orgel maar uit de sampler gehaald. De ware Hammondspeler zal echter altijd teruggrijpen naar het originele instrument. Bekende bespelers in Nederland zijn Pim Kops (De Dijk) en Roel Spanjers (o.a. J.W. Roy, Normaal).