Iemand op de nullijn ervaart geen verandering wanneer welvaartsgroei optreedt. Het woord valt veelvuldig in debatten over het inkomensbeleid.
Als een werknemer of uitkeringsontvanger van 1983 op 1984 op de nullijn zit, ondergaat zijn/haar koopkracht geen verandering. Het spreekt vanzelf dat iemand onder (‘door’) de nullijn kan zakken: de koopkracht daalt. Zie ook minlijn.