Verklarend Woordenboek Plantennamen

Dr. C. A. Backer (1936)

Gepubliceerd op 07-05-2018

verbenaca

betekenis & definitie

verbenáca, - naam, waarmede de Oude Romeinen (zie Plinĭus, Historĭa Naturālis XXV, 59) een tweetal op vochtig terrein groeiende planten aanduidden: het wijfje, dat vele, het mannetje, dat weinige bladeren droeg. Deze bladeren waren kleiner, smaller en dieper ingesneden dan die van den eik, de bloem was blauwachtig, de wortel lang en dun. Naar den vijand gezonden gezanten droegen deze planten in de hand; verbenāca werd ook gebruikt om het altaar van Jupĭter te reinigen en huizen schoontemaken en te ontzondigen. Beide planten werden door de Galliërs gebezigd bij het werpen van het lot en het voorspellen der toekomst. - “Inzonderheid over verbenāca,” gaat Plinius voort, “kramen de magiërs allerlei onzin uit. Wie zich ermede inwrijft, verkrijgt, wat hij wenscht, raakt de koorts kwijt, knoopt vriendschapsbanden aan, geneest van elke ziekte.

Zij moet omstreeks den opgang der hondsster” (Sirĭus) “worden ingezameld, zóó, dat zon noch maan het ziet; van te voren moet men de aarde een zoenoffer, een raat met honig, brengen. Na met een ijzeren voorwerp een kring om de plant te hebben beschreven, graaft men haar met de kinkerhand uit en steekt haar in de lucht. Bladeren, stengel en wortel moeten afzonderlijk in de schaduw gedroogd worden. Beweerd wordt voorts, dat, als met deze plant, in water gedompeld, de eetzaal besprenkeld wordt, de maaltijd vroolijker wordt. Tegen slangenbeet wordt een aftreksel der gekneusde plant in wijn gedronken.” Of Salvĭa - L. [C. Linnaeus] inderdaad, zooals Linnaeus (zie Linnaea) meende, een van de beide verbenāca’s der Ouden was, is geenszins zeker; ik raad echter niemand aan haar als universeel middel tegen alle kwalen te bezigen.

< >