vandekoppéli, - 2e nv. van Vandekoppēlus, Latinizeering van Van de Koppel: van Van de Koppel, gevonden door Van de Koppel, genoemd naar Van de Koppel. - Shorĕa - Parijs [J. P. Parijs, Ned. auteur eener dissertatie (1933, Leiden) over Oostindische damarhars] is genoemd naar Cornelis van de Koppel (1891, ’s Graveland; X), na opleiding (te Wageningen en in Saksen) voor boschbouwkundige in 1913 benoemd tot aspirant-houtvester bij het Boschwezen in Ned. Indiën en achtereenvolgens werkzaam gesteld op onderscheidene standplaatsen in Midden-Java, in 1915 bevorderd tot houtvester en geplaatst, eerst te Salatíga, later te Bodjonĕgóro (beide in Midden-Java), van 1921-27 beheers-(opper-)houtvester van Celébes te Makásar, waar hij speciale studie maakte der boschprodukten copal (Agăthis-hars) en rotan (halmen van Calămus, Daemonōrops, Korthalsĭa en enkele andere klimmende palmen), in 1927 met verlof, en opdracht tot het bestudeeren van het gebruik van Nederlandschindische harsen en rotan, naar Nederland vertrokken, waar hij gedurende meer dan een jaar werkzaam was aan het Koloniaal Instituut te Amsterdam en vanwaaruit hij studiereizen maakte naar de Vereenigde Staten, Engeland en Duitschland, in 1929 aangesteld tot opvolger van K.
Heyne (zie heyneānus 2) als hoofd van het Museum, tevens Informatiebureau voor Economische Botanie te Buitenzorg, welke instelling in 1934 overgeplaatst werd naar Batavia, terwijl men een academicus voor haar voortaan overtollig achtte. Het zal daarom belangwekkend zijn nategaan, in welken staat over een tiental jaren de indertijd zoo fraaie collecties en het bijbehoorend herbarium zullen verkeeren. - Eind 1935 zal Van de Koppel op wachtgeld worden gesteld, in Mei 1936 zal hij den dienst met pensioen verlaten. Hij is de schrijver van verscheidene belangrijke, economisch-botanische publicaties, inzonderheid over harsen en rotan.