Scrophulária L. [C. Linnaeus], - van Lat. scrophŭla (= scrofŭla, afgeleid van scrofa, zeug, een dier, dat geacht werd vaak aan zwelling en ontaarding der halslympheklieren te lijden), kliergezwel aan den hals: plant, welke als geneesmiddel tegen zulke kliergezwellen werd aangewend. - Vgl. Dodoens, Cruydeboeck, 2e druk (1563), p. 42: “Die bladeren, stelen, saet, wortelen, en sap van dat oprecht Helmcruyt verteeren ende doen verdwijnen alderleye gheswel, ende herde clieren, alsmense met eedick” (azijn) “menghelt, ende daer twee daghen lauwachtigh op gheleyt.” (signatuurleer: de wortelstok van Scrophulária nodōsa L. [C. Linnaeus] en Scrophulária aquatĭca L. [C. Linnaeus] is bezet met speen- of aambeiachtige knobbels; vandaar de oude volksnamen speenkruid en aambeienkruid).
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk