Saxífraga L. [C. Linnaeus] / saxífraga (znw.), - van Lat. saxum, rots(blok), steen; frangĕre (stam frăg), breken: steenbreek, dwz. geneesmiddel tegen blaassteen. De naam, waarmede vroeger alleen Saxífraga granulāta L. [C. Linnaeus] werd aangeduid, zinspeelt niet op het groeien van vele soorten van het gesl. in rotsspleten: Saxífraga granulāta is geen rotsplant. - Vgl. ook Dodoens, Cruydeboeck, 2de druk (1563), p. 249. “Die wortelen van wit Steenbreek” (Saxifrăga granulāta L. [C.
Linnaeus]) “met hueren sade” (bedoeld worden de onderaardsche knolletjes) “in wijn ghesoden ende ghedroncken lossen die vrine, suyveren ende reynighen die nieren ende die blase, breken den steen ende doen hem rysen” (dwz. naar buiten komen). Als soortnaam gebezigd om overeenkomst met het gesl. Saxifrăga uittedrukken, bv. voor planten als Pimpinella - L. [C. Linnaeus], welke vroeger als geneesmiddel tegen blaassteen werden aangewend.