Nardus L. [C. Linnaeus] / nardus, - Lat. transcr. van den ouden, Gr. naam nardos, waarmede een plant met geurigen wortelstok werd aangeduid, waaruit olie werd verkregen, welke gebezigd werd voor zalfbereiding. - Vgl. Marcus XIV, 3: “Ende als (Jezus) te Bethanien was in ’t huys Simonis des Melaetschen daer hy aen tafel sat, quam een vrouwe hebbende een alabaster-flessche met salve van onvervalschte nardus van grooten prijs ende d’alabaster-flessche gebroken hebbende, goot die op zijn hooft”, en Johannes XII, 3: “Maria dan, genomen hebbende een pondt salve van onvervalschte seer kostelicke nardus heeft de voeten Jesu gesalft ende met haren hayren sijne voeten afgedrooght.” - De naam werd door Linnaeus (zie Linnaea) willekeurig overgedragen op het hem thans voerende {p. 390} gesl. - Als soortnaam gebezigd voor een gras met geurige bladeren.
Inloggen
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Favorieten
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen:
- Je eigen Ensie account
- Direct toegang tot alle zoekresultaten
- Volledige advertentievrije website
- Gratis boek cadeau als welkomstgeschenk