koenigiánus (-a, -um) (Loranthus - Schult. [J. A. Schultes]), - genoemd naar J. G. Koenig (1728, Ungarnhof, Lijfland; 1785, Jagrenathporum, Voor-Indië), sinds 1757 leerling van Linnaeus (zie Linnaea), wien hij vele planten toezond, eerst uit IJsland (dat hij in 1764/65 doorvorschte), later uit Indië. In 1768 ging hij naar Tranquebar (a/d O. kust van Voor-Indië op ±11° N.B.) als arts bij de Deensche vestiging aldaar; in 1774 werd hij naturalist voor den Nabob van Arcot (O. zijde van Voor-Indië tusschen 11 en 14° N.B.); in 1778 trad hij in dienst der Eng. O.I.
Compagnie en werd hij te Madras geplaatst; in 1778/79 bereisde hij Siam en Malaka. In 1782 doorstond hij een aanval van cholera; hij overleed aan dysenterie. Hij schreef eenige bot. publicaties en liet bij testament zijn planten en vele manuscripten na aan Banks (zie Banksĕa). Thans berusten zij in het British Museum te Londen.