(ὁμόλογος), overeenkomstig; ook, bijeenhoorend. In ’ t bijzonder van lichaamsdeelen, die in ontleedkundig opzicht en ten opzichte der ontwikkelingsgeschiedenis gelijksoortig zijn, zonder nog altijd voor dezelfde verrichtingen te dienen, gelijk de zwemblaas der visschen en de longen der zoogdieren; vgl. Analoog, Heteroloog. Homologe nieuwvormingen, = homoioplastische nieuwvormingen; vgl. homoeoplasie. H. serum, serum, dat specifiek
werkt tegenover bepaalde bacteriën. Homologe tweelingen, tweelingpaar binnen één chorion (zie ald.).