Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 19-04-2022

Glaucoma

betekenis & definitie

(γλαύκωμα, van γλαυκός, blauwgrijs), groene staar, verhooging van den druk binnen het oog. 1. Primair glaucoom, niet het gevolg eener voorafgaande oogziekte, weder onderscheiden in G. simplex of chronicum, eenvoudig glaucoom, gestadig harder worden van den oogbol, zonder acute aanvallen van pijn of ontstekingsverschijnselen, en G. inflammatorium acutum, ontstekingsglaucoom. Onder chronisch glaucoom behoort: G. imminens s. prodromale, dreigend, zich ontwikkelend glaucoom; aanvallen van drukverhooging, welke weer wijkt, doch ten slotte blijvend wordt (habitus glaucomatosus) om te eindigen met G. absolutum, waarbij het oog geheel blind en steenhard is, en ten slotte ook het hoornvlies en de lens troebel worden (cataracta glaucomatosa); bij G. fulminans, bliksemsnel glaucoom (A. v. Graefe) heeft dit geheele proces in weinige uren plaats. 2. Secundair glaucoom, syn. chorioiditis serosa, ophthalmia arthritica; kan het gevolg zijn van de meest verschillende oogziekten; hierbij het

G. haemorrhagicum, gevolg van thrombose der vena centralis retinae. G. infantile, = hydrophthalmos, buphthalmos.

< >