Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 19-04-2022

Diarrhoea

betekenis & definitie

(διάῤῥοια, van διαῤῥέω, doorstroomen), buikloop, veelvuldige dunne ontlasting, reflectorisch door prikkeling der gevoelszenuwen in het darmkanaal, door de aanwezigheid van scheikundig of mechanisch prikkelende stoffen, of wel volkomen op zenuwinvloed berustend, bij angst, schrik, hysterie, enz. D. (nervosa). D. ablactatorum (ablactare, spenen), bij kinderen, die snel gespeend worden; gewoonlijk door den prikkel van het ongewone voedsel. D. chylosa (χυλός, sap), ontlasting van ondoorschijnende, vloeibare, lichtgele, etterachtige slijmmassa’s bij enteritis follicularis; syn. Fluxus coeliacus. D. dentientium (dentire, tanden krijgen), diarrhoea bij het doorbreken der melktanden; vgl. Dentitio difficilis. D. lienterica (vgl. Lienterie), dunne ontlasting, waarin onverteerde spijsdeelen, vooral bij fistel tusschen hooger en lager gelegen gedeelten van den darm, ook bij „jejunale” diarrhoea (Nothnagel). D. parodoxa (παρά, tegen, voorbij, δόξα, de meening; onverwacht, buitengewoon), diarrhoea, veroorzaakt door verstopping, nl. door den prikkel, uitgeoefend door de opgehoopten, harden darminhoud. D. praemonitoria (praemoneo, vermanen), lichte diarrhoea in het begin der cholera. D. stercoralis (stercus, drek) s. simplex, ontlasting van nog dunne, maar drekachtige stoffen. D. sudoralis (sudor, zweet), d., waarbij het zweet uitbreekt (Trousseau).

< >