Pinkhof geneeskundig woordenboek

Herman Pinkhof (1923)

Gepubliceerd op 19-04-2022

Aorta

betekenis & definitie

(van ἀείρω, heffen), kloppende ader (Aristoteles), de groote lichaamsslagader, die uit de linker hartekamer naar boven gaat (A. ascendens) naar rechts boven, dan ombuigt (Arcus Aortae, aortaboog) naar links en langs de wervelkolom afdaalt (A. descendens thoracica), door het middenrif naar de buikholte (A. descendens abdominalis) tot den vierden lendenwervel, waar zij zich verdeelt in de twee arteriae iliacae communes, terwijl de middelste heiligbeensslagader de rechte voortzetting is. A. insufficientie, gebrekkige sluiting der A.-kleppen (zie Valvulae semilunares). A. primitiva, gepaarde slagaderen langs de voorzijde van de oorspronkelijke wervels van de vrucht. A.-spleet, zie hiatus aorticus. A.-stenose, vernauwing der aortaklep. A.-toon, de eerste en tweede toon, die boven den oorsprong der aorta (in de tweede rechter tusschenribsruimte) worden gehoord.

< >