Gepubliceerd op 21-02-2019

Carel jacob van baar van slangenburg

betekenis & definitie

Carel Jacob van Baar van Slangenburg geb. Leeuwarden 2 oktober 1783, overl. Delft 16 fe­bruari 1845.

Leerling van H. W. Beekkerk, J. H. Nicolay en W. B. van der Kooi. Maakte samen met laatstgenoemde een reis naar Dusseldorf (1804). Daarna (in 1806) werd hij aangesteld tot tekenmeester aan de Harderwijkse hogeschool, tot de opheffing in 1812.

In 1813 in Leeuwarden, 1814 Harlingen, 1816 in Leeuwarden, van 18181822 in Haarlem, van 1824-1826 in Utrecht, in 1827 in Naarden, in 1828 en later in Amster­dam, van 18321839 in Utrecht (lektor in de tekenkunde aldaar); van 1839-1840 af in Delft.

Schilderde portretten en genrestukken, tevens lithografeerde hij. Gaf les aan W. G. van Idsenga.

Tentoonstellingen te Amsterdam, Den Haag en Rotter­dam van 1813-1843 en te Haarlem in 1825: verscheidene portretten; besneeuwd landschap; wasvrouw; fruitkoopvrouw te midden van andere figuren in een stadsge­zicht; landschap met twee kinderen op de voorgrond; Fries meisje; vrouw aan een waskuip; meisje in een tuin; stadsgezicht te Haarlem; Ceres en Bacchus (zwartkrijttekening); enz. Rijksprentenkabinet Amsterdam: teke­ningen. Stedelijke Kunstverzameling (Archief) Leeuwar­den: zelfportret.

Immerzeel; Kramm; Thieme-Becker; Wurzbach.

< >