(Ceskoslovenska Socialisticka Republika), volksrepubliek in Centraal-Europa, begrensd door Polen, de USSR, Hongarije, Oostenrijk, de BRD en de DDR, 127 876 km2, 15,31 mln. inw. Hoofdstad: Praag.
ECONOMIE
Door de toenemende vergrijzing van de bevolking (15,8 % van de bevolking is 60 jaar en ouder) is het aandeel van de beroepsbevolking sinds 1970 slechts met 0,7 % tot 50,4 % van de totale bevolking gegroeid.
In de periode 1971—75 werden de doelstellingen van het vijfde vijfjarenplan ruimschoots overtroffen. Het BNP steeg met 32 %. Er moest een beroep worden gedaan op buitenlandse arbeidskrachten uit Polen en Joegoslavië omdat de groei van de eigen beroepsbevolking niet toereikend was. De doelstellingen van het zesde vijfjarenplan (1976-80) konden niet worden verwezenlijkt.
In 1979 was meer dan 99 % van de beroepsbevolking in de gesocialiseerde sector werkzaam. De privé-sector neemt slechts 0,4 % van de beroepsbevolking voor zijn rekening, hoofdzakelijk in de landbouw. Het aandeel van de beroepsbevolking in de landbouw daalde in de periode 1960—82 van 25,6 % naar 9,3 %. De regering stelde alles in het werk om een verder verlies van arbeidskrachten in de landbouw tegen te gaan en een verdere daling van de agrarische opbrengsten te voorkomen. De belangrijkste landbouwprodukten waren in 1982 tarwe (4,6 mln. t), gerst (3,7 mln. t), aardappelen (3,6 mln. t), suikerbieten (8,2 mln. t) en hop (13 000 t). Tsjechoslowakije is de derde hopexporteur van de wereld.
Tsjechoslowakije behoort tot de belangrijkste industriële naties van het oostblok. De industrie levert 64 % en de bouwnijverheid 11 % van het BNP. Het Tsjechische landsdeel is goed voor 80 % van de industriële produktie. Met het oog op exportverplichtingen wordt vooral de nadruk gelegd op de groei van de zware (machinebouw) en de chemische industrie. De mijnbouw levert steenkool en bruinkool (samen 121 mln. t), aardolie en aardgas. Meer dan 90 % van de benodigde aardolie en het benodigde aardgas wordt uit de USSR ingevoerd. Andere belangrijke mineralen zijn ijzererts (1,9 mln. t), koper, goud en zink.
De USSR is de belangrijkste handelspartner, gevolgd door de DDR en Polen. Van de Westeuropese landen zijn de BRD en Groot-Brittannië het belangrijkst.
Een van de grootste opgaven waar de regering zich voor geplaatst ziet, is de verbetering van de economische effiency. Om een stijging van de arbeidsproduktiviteit te verkrijgen, werd voor de planperiode 1981-85 het systeem van het prestatie- en stukwerkloon ingevoerd en uitgebreid.
De naaldbossen in Tsjechoslowakije, o.a. in het Ertsgebergte, hebben zwaar te lijden van de zure regen. Grote delen zijn afgestorven (in het Ertsgebergte ca. 170000 ha). Voor een land als Tsjechoslowakije waar de bosbouw een belangrijke rol speelt, is dit niet alleen ecologisch maar ook economisch een ramp.
CULTUUR
LITTERATUUR. Na het ingrijpen door troepen van de Warschaupaktlanden op 21.8.1968 installeerde zich de regering-Husak. Die stelde in de jaren zeventig alles in het werk om de toestand te ‘normaliseren’. Grootscheepse politieke zuiveringen troffen alle geledingen van de maatschappij, zo ook de Bond van Tsjechoslowaakse Schrijvers, waarvan J.Seifert (*1901) voorzitter was. Wie niet bereid was zijn sympathie voor het ‘socialisme met het menselijk gezicht’ af te zweren, verloor onherroepelijk zijn maatschappelijke positie. Schrijvers kregen een publikatieverbod, tijdschriften werden opgeheven, boeken van ‘verboden schrijvers’ werden uit bibliotheken verwijderd en een scherpe censuur werd ingesteld.
In het letterkundige leven keerden figuren uit de jaren vijftig terug. Het socialistisch-realisme werd weer de enige litteraire doctrine.
Dientengevolge verlieten vele schrijvers onmiddellijk hun land (o.a. J.Škvorecký, *1924). Later, toen de situatie zich verscherpte in verband met represailles tegen aanhangers van Charta '77, onder wie zich vele schrijvers bevonden, volgden anderen dit voorbeeld, b.v. P.Kohout (*1928), M.Kundera (*1929), J.Gruša (*1938) en V.Třešňák (*1950). In o.a. Toronto, Keulen, Parijs en Rome ontstonden nieuwe uitgeverijen en tijdschriften. Ook werd bestaande periodieken nieuw leven ingeblazen.
In Tsjechoslowakije zelf splitste de litteratuur zich in een ‘officiële’ (genormaliseerde) en een ‘officieuze’ (verboden, vervolgde en min of meer ondergrondse). Tot de eerste groep behoort het sinds 1968 sterk gedecimeerde en gedevalueerde deel, tot de tweede dat deel dat in eigen land noodgedwongen een oppositionele binnenlandse ‘emigratie’ vormt öf die heeft verwisseld voor een echte emigratie. De officieuze litteratuur zet, niet gehinderd door censuur, verreweg het sterkst de modernistische traditie van de jaren zestig voort en wordt dan ook het meest vertaald. De officiële letterkunde laat zich ook voorstaan op namen uit de jaren zestig die zich met het regime loyaal hebben verklaard, zoals L.Fuks (*1923), M.Holub (*1923), V.Páral (*1932) en J.Šotola (*1924). Het werk van deze schrijvers is echter onder de druk van de censuur aanzienlijk zwakker dan voorheen. Dit geldt zeker niet voor het lyrische proza van B.Hrabal (*1914), wiens werk in ongecensureerde vorm ook ‘officieus’ voorhanden is en evenmin voor het humane proza van O.Pavel (1930-73), van wie verhalen in het Nederlands verschenen: Karpers voor de Wehrmacht (1976). Een grenspositie neemt ook de in 1984 met de Nobelprijs geëerde nestor van de Tsjechische poëzie J.Seifert in, die op grond van zijn jarenlange litteraire reputatie boven de partijen schijnt te staan, ook al kreeg hij tweemaal een publikatieverbod (in de jaren vijftig en zeventig).
De binnenlandse ‘officieuze’ litteratuur bestaat uit van hand tot hand gaande kopieën van verboden manuscripten, die tenslotte uitgeverijen in de emigratie bereiken om daar in gedrukte vorm te verschijnen. Zij omvat alle letterkundige genres en telt een groot aantal titels. Een belangrijke organisatorische rol spelen daarbij de schrijvers L.Vaculík (*1926), van wie in 1974 in Ned. vertaling de roman Guinese biggetjes verscheen, en V.Havel (*1936), wiens absurdistische toneelwerk overal ter wereld is opgevoerd.
In de loop der jaren zijn verscheidene anthologieën met korte verhalen, romanfragmenten, gedichten en essays in het Duits vertaald: Kontinent. Sonderband Prag (1976), Stunde namens Hoffnung (1978) en Verfemte Dichter (1983). In Ned. vertaling versehenen romans van L.Vaculík, M.Kundera, P.Kohout, J.Škvorecký, J.Gruša en A.Kliment (*1929), mini-selecties poëzie van J.Seifert, J.Skácel (*1922) en J.Vladislav (*1923; geëmigreerd) en toneelstukken van V.Havel, P.Kohout en I.Klíma (*1931). Laatstgenoemde maakte veel indruk met zijn roman Der Gnadenrichter (1979). Een veel voorkomend thema is de verwoestende invloed van de politiek op de culturele en morele integriteit van het individu. Tot de getalenteerde jongere generatie behoren de prozaschrijver E.Kriseová (*1940) en de dichter P.Kabeš (*1941). [drs.K.Mercks]
LITT. J.Mühlberger, Tschechische Literaturgeschichte (1970); A.Novák en W.E.Harkins, Czech literature (1976); M.Goetz-Stankiewicz, The silenced theatre (1979).
FILM. Tijdens de jaren zeventig bleven de meeste Cineasten die de Tsjechoslowaakse speelfilm tijdens de jaren zestig internationale vermaardheid hadden bezorgd, uitgeschakeld. Sommigen, zoals Forman, Jasný, Kadár en I.Passer, bleven in het
buitenland. Enkele regisseurs die door een filmverbod getroffen waren, konden geleidelijk weer aan het werk gaan, zoals Jiři Menzei, met o.a. Aan de rand van het bos (1977), De wonderbare mannen met de zwengel (1978) en Knipsels (1980) en Věra Chytilová met Het spel met de appel (1976). Štefan Uher, die al vóór 1968 actief was, regisseerde o.a. de oorlogsfilm Een grote nacht, een grote dag (1974) en Vreugde tot in de morgen (1978). Ook Jaromil Jireš liet opnieuw van zich horen met De jonge man en de witte walvis (1976).
Tot de nieuwe generatie cineasten behoren Josef Rezucka met Het leven op de vlucht (1978), Juraj Herz met De schone en het beest (1979) en Tranen (1981), K.Smyczek met De verstrikte vogeltjes (1981). De produktie van jeugdfilms werd ononderbroken voortgezet, zoals o.a. met Wat is die broer van mijn broer toch een kerel! (1977) van Stanislav Strad, de sprookjesachtige De inktvlek (1981) van Ota Koval en de lange animatiefilm Janko en Mariska (1980) van de allang befaamde Karel Zeman.
Daar hun films zelden worden uitgevoerd, hebben Tsjechoslowaakse filmkringen opnieuw contact opgenomen met buitenlandse firma’s, zoals ook in de jaren vóór en tijdens de Tweede Wereldoorlog het geval was. Zo werd Nosferatu (1979) van Werner Herzog in Praag opgenomen en verscheidene westerse film- en televisiemaatschappijen maken gebruik van de Tsjechoslowaakse studio’s. Drie regisseurs bepaalden vooral het gezicht van 1982: Oldfich Lipski met De groet van de aarde, Jiři Krejeck met De goddelijke Emma en Jires met Gedeeltelijke eclips, over een meisje dat langzaam blind wordt. In 1983 keerde Forman, als genaturaliseerde Amerikaan, naar Praag terug voor de buitenopnamen van Amadeus.
POLITIEK
In april 1981 kwam in het bijzijn van de Russische leider L.Brezjnev het 16e partijcongres bijeen, dat zich genoodzaakt zag, wegens de vertraging van de economische groei, de streefcijfers van het vijfjarenplan 1981-85 aanzienlijk te verlagen. Eveneens als gevolg van de vertraagde economische groei werden de subsidies voor levensmiddelen een steeds zwaardere last en kwam het evenwicht van de staatsbegroting in het gedrang. Om dat te verhelpen, werden begin 1982 enkele drastische prijsverhogingen afgekondigd. Vlees werd 40 % duurder, sigaretten 30 %. Deze prijzen waren sinds 1953 praktisch onveranderd gebleven, maar door de stijgende prijzen in het buitenland kon de regering de invoersubsidies niet meer opbrengen. Het feit dat werd gestreefd naar het instellen van de ‘waarheid van de prijzen’ toonde aan dat de voorstander^ van (beperkte) hervormingen meer aan bod kwamen. Dat bleek eveneens uit experimenten met de decentralisatie van het economische beheer.
Inmiddels bleef het staatsapparaat zich keren tegen de zgn. dissidenten. Ook na het spectaculaire proces van 1979 tegen de VONS (comité voor de verdediging van ten onrechte vervolgde personen) werden nog talrijke arrestaties verricht en dissidenten veroordeeld. Er waren in 1980 nog verscheidene aanhoudingen in VONS-kringen en in de lente van 1981 werden een dertigtal dissidenten ondervraagd. Tot een nieuw groot proces kwam het evenwel niet. Wel werd R.Battek, de woordvoerder van Charta 77, in juli 1981 tot 7,5 jaar gevangenisstraf veroordeeld, een van de hoogste straffen die ooit tegen een dissident werden uitgesproken. De contacten die er in die periode waren tussen leden van Charta 77 en de Poolse vakbond Solidariteit wekten bij de Praagse autoriteiten grote bezorgdheid.
In juni 1983 werd er te Praag een officiële wereldvredesconferentie gehouden. Charta 77 werd van deelneming uitgesloten, maar raadde desondanks de westerse vredesbewegingen aan deel te nemen. Begin 1984 lekte een geheim rapport uit van de Tsjechoslowaakse Academie van Wetenschappen waarin de milieuverontreiniging in het land beschreven wordt. Tsjechoslowakije blijkt het ergst vervuilde land van Europa en mogelijk zelfs van de wereld te zijn. De milieuproblemen worden ten dele veroorzaakt door het stoken van bruinkool en het overmatig gebruik van kunstmest en pesticiden in de landbouw. Maar vooral het overheidsbeleid is debet aan de problemen.
Alles is gericht op een zo groot mogelijke produktie. Slechts 0,3 % van het BNP wordt besteed aan het milieu (ter vergelijking in de BRD 2 %). Vele industrieën betalen liever boetes voor illegale lozingen dan via beperkende milieumaatregelen de premies voor het behalen van de geplande produktie te missen. Bovendien blijken de grootste vervuilers, zoals de chemische fabriek Slovnaft te Bratislava, vrijstelling te hebben van de milieuverordeningen en kunnen zij ongehinderd hun afvalwater op de Donau lozen. Door de afvalgassen van deze fabrieken is Bratislava de meest vervuilde stad van Europa geworden. Uit het rapport blijkt verder dat de slechte toestand van het milieu zijn weerslag heeft op de volksgezondheid.