m./o. (-len), materiaal dat vrijkomt bij het bewerken van nieuw hout.
(e) Bij de verwerking van hout in houthandels, timmer- en meubelfabrieken komt 10-25 % houtafval vrij. Zo komen bij het mechanisch zagen en schaven (van hout) zaagsel en schilfers vrij, die worden opgevangen in Stoffilters. Deze grote hoeveelheden kunnen op een aantal manieren hergebruikt worden. Zo wordt houtafval in kleine hoeveelheden verwerkt tot strooisel voor de hokken van huisdieren (konijnen, marmotten e.d.). De schilfers en spaanders kunnen geperst worden tot bouwmaterialen zoals spaanplaat.
Men kan houtafval ook verbranden en de warmte gebruiken voor verwarming of de opwekking van elektriciteit. M.n. kleinschalige installaties die de aanschaf rendabel maken, doordat de opgewekte elektriciteit binnen het bedrijf wordt gebruikt, bieden perspectief. Verbranding van houtafval zonder meer heeft nogal wat milieubezwaren (o.a. het vrijkomen van zwaveldioxide en kooldioxide), terwijl het proces economisch niet aantrekkelijk is. Deze bezwaren worden goeddeels ondervangen door houtvergassingsprocessen, gecombineerd met rookgasreiniging. Bij houtvergassing wordt door onvolledige verbranding een brandbaar gas gevormd, een mengsel van koolmonoxide en waterstofgas. Dit gas kan in een tank opgeslagen worden of direct gebruikt worden om via een gasmotor een generator aan te drijven.