Ned. naaldkunstenares, *13.4.1920 Amsterdam. Dreesmann werd opgeleid aan de Royal School of Needlework te Londen.
Van 1949-59 gaf zij les in borduren aan particulieren volgens een zelfbedacht systeem, dat zij beschreef in haar boek Borduurkunst (1967). Zij ontwierp in die periode tevens borduursels voor de hoeden en japonnen van Max Heymans. Haar werkstuk Stamboom van het Huis Oranje (1967) bestaat uit 28 panelen. Haar werk werd ook gereproduceerd ten behoeve van speelkaarten, postpapier, kalenders, grammofoonplaathoezen e.d. Dreesmann, die aanvankelijk bij voorkeur historische kostuums tot onderwerp koos, begon tegen het einde van de jaren zestig ‘borduurvreemde’ materialen in haar werk toe te passen: eerst veertjes, pailletten e.d., later goud, edelstenen (die zij in door haar bedachte vormen laat slijpen) en metaaldraad. Zo ontstonden de driedimensionale ‘naaldsculpturen’.
Sinds 1969 verbleef Dreesmann veel in de VS, waar in 1972 haar boek Samplers for today (Ned. vert. Door het oog van duizend naalden) uitkwam. Dreesmann schreef vele artikelen over de geschiedenis en de techniek van het borduren. In 1982-83 verscheen haar driedelige autobiografie (DreamslCécile Dreesmann; 1982, De stamboom van OranjelThe house of Orange; 1982 en Een vingerhoedje!'A thimble full; 1983), waarvan de tekst zowel in het Ned. als in het Engels is geschreven. Werken: Cécile (1975; autobiografie), Borduren met Cécile Dreesmann; praktische handleiding (1979), De Mandersens, roman van een warenhuisdynastie (2e dr. 1980; sleutelroman).