Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek (1985)

Gepubliceerd op 09-03-2021

Bulgarije

betekenis & definitie

(Narodna Republika Bulgaria), volksrepubliek in Zuidoost-Europa, 110912 km2,

8,89 mln. inw. Hoofdstad: Sofia.

BEVOLKING .

In 1981 woonde bijna 63 % van de bevolking in de steden. Het geboortencijfer nam af tot 14,5 %c en het sterftecijfer nam toe tot 11,1 %o\ de bevolkingsgroei liep derhalve naar 3,4 %c terug. De beroepsbevolking vertoont in haar samenstelling het resultaat van de grote verschuiving van de laatste decennia.

ECONOMIE

Zoals in alle Oosteuropese landen overwegen de zware industrie en de machine-industrie, die ook het sterkst groeien. Van het in 1980 geïnvesteerde kapitaal ging 42 % naar de industrie, waarvan een kwart naar de machine-industrie en een achtste naar de energiesector ging. Daarentegen kreeg de landbouw 12 % van het geïnvesteerde kapitaal, transport en verkeer 11 % en woningbouw 13 %. De produktie van de machine- en overige metaalindustrie is in de periode 1970-80 met 207 % toegenomen en van de chemische industrie met 177 %. Verder groeide de produktie van de levensmiddelenindustrie met 52 % en van de leer-, de confectie- en de textielindustrie resp. met 54, 65 en 81 %. In het kader van de Comecon is de industrie sterk gespecialiseerd: elektrische transportwagens en telefoontoestellen (voor 95 % geëxporteerd), tractoren, elektromotoren en elektrische hijswerktuigen (75 % voor de export). Daarnaast zijn computers e.d. belangrijk. Voor de vervaardiging van deze artikelen zijn samenwerkingsverbanden met grote Duitse en Japanse bedrijven aangegaan.

De energievoorziening (totale elektriciteitsproduktie in 1980: 34 835 mln. kWh) steunt voor 72 % op thermo- en voor 9 % op hydro-elektriciteit. 20 % van de stroom komt van de atoomcentrale Kozloduj aan de Donau: in 1990 moet dit aandeel tot 40 % zijn toegenomen. Nieuwe ontwikkelingen vormen de toegenomen steenkolenwinning (66 % van de totale elektriciteitsbehoeften), de vergrote elektriciteitsproduktie bij Stara Zagora en de bouw van de stuwdam bij Nikopol in de Donau, in samenwerking met Roemenië. Bulgaarse gastarbeiders namen deel aan de aanleg van de gaspijpleiding vanaf Orenburg (USSR) en een hoogspanningsleiding vanaf Vinnitsa (USSR); in ruil daarvoor ontvangt Bulgarije 15,5 mrd. m3 aardgas en 4,5 mrd. kWh elektriciteit uit de USSR. Een soortgelijke handelwijze voorziet in de leverantie van hout uit de ASSR, houtpulp uit Oest-Ilimsk en asbest uit Kembajev (USSR), evenals van ijzer.

In de lichte industrie specialiseert Bulgarije zich binnen de Comecon als leverancier van groenteen fruitconserven (621 000 t in 1980), wijn (3,3 mln. hl) en tabakswaren (81,1 mrd. sigaretten). Deze produkten worden voortgebracht door de zgn. nationale agro-industriële complexen, een voor Bulgarije zeer typische en van de overige Comeconlanden afwijkende vorm van verticale integratie die de produktie en de verwerking van agrarische Produkten omvat. In 1980 waren er 345 van deze complexen.

Het agrarische grondgebruik, dat in 1980 5,6 mln. ha omvatte - waarvan 10 % niet in gebruik is heeft betrekking op 3,8 mln. ha bouwland, 174000 ha boomgaarden e.d., 175 000 ha wijngaarden, 292 000 ha natuurlijk grasland en 1,5 mln. ha weidegrond. De voornaamste gewassen zijn tarwe (58 % van het ingezaaide land), maïs (16 %) en oliehoudende gewassen (9 %), die voornamelijk verbouwd worden in de Donauvlakte, in het Maritsadal en in de vlakte van Zuidoost-Bulgarije. De gemiddelde opbrengst van tarwe en maïs is resp. 3680 kg/ha en 3830 kg/ha. Tomaat, paprika en ui worden vooral verbouwd in Opper-Thracië, in het Maritsadal en het Jantradal, alsook bij Petritsj in het zuidwesten, fruit in Neder-Thracië en in de Donauvlakte, wijn in het Maritsadal (Plovdiv), in de Donauvlakte (Pleven) en in Melnik (Zuidwest-Bulgarije).

In 1980 verzorgden de zeescheepvaart, de spoorwegen en het wegverkeer resp. 19 %, 67 % en 11 % van de 94 mrd. tonkilometers vracht; voor het personenvervoer zijn de auto en de autobus goed voor 67 % en de trein voor 25 % van de 32 mln. passagierskilometers.

CULTUUR

FILM. Pas na de Tweede Wereldoorlog gingen de Bulgaren zich serieus met filmen bezighouden. Aanvankelijk interesseerden zij zich slechts voor de documentaire. Daarna richtten zij zich tevens op de tekenfilm, waarmee zij in 1947 op de biënnale van Venetië de aandacht trokken. Tenslotte legden zij zich tevens toe op de langspeelfilm. De Bulgaren kregen voor hun produktie steun uit de Sovjetunie. Op het kleine eiland (1957), het debuut van scenarioschrijver Valéry Petrov, regisseur Rangel Voeltsjanov en cameraman Dimo Kolarov, wordt algemeen als de eerste uiting van de nieuwe Bulgaarse film beschouwd.

De originaliteit van dit werk ligt in de geleidelijke vergeestelijking van een verdierlijkt milieu. Hun tweede film was De eerste les (1960), een lofdicht op de jeugdliefde, die overal, zonder onderscheid van regime, steeds dezelfde blijft. Twee jaar later maakten zij De zon en de schaduw, een overpeinzing wat de mensheid die met de atoombom wordt bedreigd, te wachten staat. Grisja Ostrovsky en Todor Stojanov maakten in 1967 De omweg (of Het slippertje), een poëtische film van het vele dat niet wordt gezegd en dat leeft in de nieuwe generatie. Dergelijke werken bleven echter uitzonderingen.

Tijdens de jaren zeventig kwam door de oprichting van autonome filmgroepen een nieuwe structuur van het filmbedrijf tot stand. Sindsdien debuteerde een twintigtal regisseurs en werden jaarlijks ca. 20 speelfilms in omloop gebracht. Sommige nieuwe cineasten vielen in gunstige zin op tijdens internationale festivals, zoals Edvard Zachariev met Villa zone (1975) en De vrouwenroof (1977) en vooral Georgi Dzjoegerov met Examen (1972), Voordeel (1977) en Een ruil (1978).

POLITIEK

Op een vergadering van het Bulgaarse Centraal Comité werd op 17.6.1981 het aftreden van de regering-Todorov bekendgemaakt. Tot nieuwe premier werd Grisja Filipov aangewezen, net als Todorov lid van het Politbureau van de Bulgaars Communistische Partij. De benoeming van Filipov verraste westerse waarnemers. De politieke situatie in Bulgarije leek na het 12e partijcongres in mrt. 1981 stabieler dan ooit onder president en partijleider Zjivkov. Wel was het opvallend dat Zjivkov sindsdien sterk de nadruk legde op de verbetering van de kwaliteit van het leven en op de noodzaak van grotere decentralisatie in de economie. De keuze van Filipov als premier was in dat verband veelbetekend. Als vooraanstaand econoom was Filipov in 1966 voorzitter van de commissie voor het nieuwe economische systeem, die echter in 1968 abrupt de werkzaamheden staakte.

De woordentwisten met Joegoslavië over de Macedonische kwestie verhevigden tijdens de voorbereidingen van de grootse viering in 1981 van 1300 jaar Bulgaarse staat. De leiding van die herdenking was in handen van Ljoedmila Zjivkova, de dochter van eerste partijsecretaris Todor Zjivkov, die steeds meer naar voren trad als de mogelijke opvolgster van haar vader. Maar in juli 1981, midden in het herdenkingsjaar, stierf zij na een kortstondige ziekte. Een aantal van haar beschermelingen werd na haar dood weggezuiverd. Volgens geruchten in Sofia hadden die zuiveringen te maken met de kritiek die was uitgebracht op de verspilling van staatsgelden bij de viering van 1300 jaar Bulgarije.

Terwijl veel andere Oosteuropese landen in het begin van de jaren tachtig grote economische moeilijkheden ondervonden, bleek Bulgarije het beter te doen. Het land beleefde in 1982 een economische groei van 4,8 % en het succes van de landbouw bleek o.a. uit de stijgende uitvoer van landbouwprodukten. De hervormingen ter verbetering van de produktiviteit en voor een soepeler economisch beheer waren daar wellicht niet vreemd aan.

Bulgarije kwam eind 1982 ook in het nieuws met de zgn. Bulgaarse connectie in de mislukte aanslag op de paus van mei 1981 en in allerlei smokkelzaken. De geruchten daarover leidden tot gespannen relaties met Italië en schaadden de internationale reputatie van het land.

Terwijl pogingen tot economische hervormingen in andere Oosteuropese landen veel meer de internationale aandacht trokken, voerde Bulgarije in de loop van 1984 verder in alle stilte enkele hervormingen door. Het resultaat daarvan konden de Bulgaren o.a. zien aan de uitbreiding van het aantal vrije markten en aan de toename van de oppervlakte land waarop de boeren voor eigen rekening kunnen verbouwen. Ook in de industrie werden voorzichtige hervormingsmaatregelen doorgevoerd, waarbij de decentralisering echter beperkt werd gehouden met o.a. het argument dat de Bulgaarse economie in haar geheel ongeveer de omvang heeft van het Amerikaanse automobielconcern van General Motors en dat in dat bedrijf de beslissingen ook centraal worden genomen. Vooral op het vlak van technische innovaties bleef de beslissingsmacht bij de makers van het centraal plan.

De Bulgaarse economie bleef net als de voorgaande jaren een belangrijke groei kennen, zonder crisisverschijnselen zoals in de buurlanden Roemenië en Joegoslavië. De Bulgaren werkten hun buitenlandse schuld, die nooit omvangrijk was, nagenoeg weg. Dat dankte men o.a. aan zijn nauwe handelsbetrekkingen met de landen van het Midden Oosten.

De Bulgaarse leiders maakten zich wel zorgen over de demografie. Zij vonden dat het geboortencijfer van te laag was; dit zou een te snelle veroudering van de bevolking inhouden. Daarom werden maatregelen genomen om het aantal geboorten te stimuleren, zoals financiële prikkels en het moeilijker maken van echtscheiding door een verhoging van de ‘echtscheidingsbelasting’.

Eind aug. 1984 werden twee mysterieuze bomaanslagen gepleegd, een op de luchthaven van Varna en een in Plovdiv, twee steden die Zjivkov die dag aandeed. Over de identiteit of de motieven van de daders kwam geen enkele aanduiding. Een van de hypotesen was dat de aanslagen het werk waren van leden van de Turkse minderheid,

< >