Zomersproeten - kleine, lichttot donkerbruine plekjes in de huid, met name in de onbedekte gedeelten daarvan, zooals aangezicht, hals. Zij berusten op een afzetting van kleurstof, pigment, in de oppervlakkige lagen der huid, dus in de opperhuid. Zij komen in het algemeen bij blonde en bij roodharige menschen meer voor dan bij brunetten. Den naam ontleenen zij aan de onjuiste opvatting, dat zij door de zonnebestraling zouden veroorzaakt worden.
Slechts in zooverre bestaat verband met de zon, dat zij in den zomer gewoonlijk wat in aantal toenemen en donkerder worden ; in den winter verbleeken. De z. zijn volmaakt ongevaarlijk, hoogstens ontsierend. Tijdelijk kan men ze onzichtbaar maken ; zij keeren later terug; blijvende genezing is niet mogelijk.