Zevenburgen of transsylvanië - ± 56.000 K.M.S; in het Z.O. der Karpaten, thans een deel van Roemenië. Het is een bekkenlandschap, overal door hoogere gebergten omgeven: in ’t O. en Z.O. door de Karpaten, in ’t Z. door de Transsylvanische Alpen, in ’t W. door het Ertsgebergte, enz. Het bevat tal van massieven (o. a. Hargita) en vruchtbare dalbekkens (b.v. van de Aluta) en heuvellanden met diepe rivierdalen. Het meest is het plateaukarakter bewaard gebleven in de Mezöseg (= Heide) ten O. van Klausenburg.
Het klimaat is continentaal : Hermannstadt heeft een jaartemperatuur van 8,6° C., Januari van —3,9°, Juli van 19,3°, jaarlijksche neerslag van 600 a 700 m.M. — In 1911 waren van de ± 2.675.000 inw., 1.472.000 Roemeniërs. In het N. en in de Oostelijke bekkens wonen 1.000.000 Magyaren (in het Z.O. Szeklers genoemd). De beschaving is er gebracht door hier reeds in de vroege Middeleeuwen gevestigde Germanen („Saksers”, eigenlijk Franken) uit het beneden Rijngebied.
Tegenwoordig zijn zij 230.000 in aantal. Zij wonen vooral in het gebied van Bistritz aan de boven-Szamos, in het land tusschen Kokel en Aluta en in de streek van Kronstadt. Verder wonen er ± 62.000 Joden en 100.000 Zigeuners. Landbouw, veeteelt en mijnbouw zijn de voornaamste middelen van bestaan. 24 % van den meestal zeer vruchtbaren bodem wordt voor bouwland gebruikt; behalve de gewone producten van Midden-Europa verbouwt men ook maïs, wijn en tabak. 36 % van het land is met wouden bedekt, 26 % met weiden. De veeteelt levert paarden, runderen, schapen, geiten en varkens. Ook de bijenteelt is belangrijk. Het Ertsgebergte levert ijzer, goud en zilver.
Het is het belangrijkste goudland van Europa. Verder wordt er veel zout en bruinkool gevonden. De voornaamste plaatsen zijn Klausenburg (Cluj) 61.000 inw., Kronstadt (Brasov) 41.000 inw., Hermannstadt (Sibiu) 33.000 inw. De voornaamste spoorwegen volgen de dalen der rivieren Szamos, Snelle Körös en Maros. Van Hermannstadt en Kronstadt gaan spoorlijnen uit over de passen der Transsylvanische Alpen naar Walachije. Van Kronstadt een door het bovendal der Aluta en de Gyimes-pas naar Ocna in Moldavië.
G e s c h. ’t Land was reeds bevolkt tijdens het neolithicum (zie VOORGESCHIEDENIS). Bij den aanvang van onze jaartelling woonden hier de Daciërs, die in 107 n. C. onderworpen werden, waarop zich vestigingen vormden van Kl.-Aziatische kolonisten. Toen in de 3de eeuw de Romeinen niet meer in staat waren Dacië te beschermen tegen de invallen der Germ. stammen, werd dit land ontruimd. Naast de geromaniseerde bevolking (de z.g. Walachen) vestigden zich Goten, later Hunnen, vervolgens Avaren, daarop Slaven en ten slotte werd het land bezet door de Magyaren. Onder de regeering van Stephanus I van Hongarije (997—1038) werd ’t land een afzonderlijke provincie, bestuurd door een wojwode. Ten einde het Christendom te bevorderen, stichtte de koning een bisdom te Weiszenburg (= Karlsburg). Voor de bescherming van het land stelde hij een grenswacht in, de z.g. Szekler, die onder bevel van een graaf stonden. Tijdens de regeering van Geisa II (1141—61) begon de immigratie van Germaansche elementen, afkomstig uit Rijnland, voornamelijk in de Szamosdalen tot in de geb. van Rodna en Bistritz, vervolgens in het dal van de Maros, ’t Kokeldal.
Er vormde zich een Germaansche kern, met Hermannstadt als middelpunt en samengesteld uit 8 castra (later 7 castra; vandaar de naam terra septem castrorum): Hermannstadt, Schürzburg, Mühlbach, Schenk, Reps, Reuszmark, Leschkirch, Broos. Een tweede Germaansche kern ontstond door de nederzetting van de Duitsche orde in ’t begin der 13de eeuw. Deze orde n.l. had de terra borsa (Burzerland) te verdedigen. Middelpunt van deze Germaansche nederzettingen werd Kronstadt. Eerst in de 16de eeuw trad Z. meer naar voren. Na den dood van koning Lodewijk II van Hongarije (1626) deed de wojwode van Z., Johan Zapolya, moeite koning van Hongarije te worden, waartoe hij de hulp inriep van de Turken. Na langdurigen strijd werd hij door Ferdinand van Oostenrijk als koning erkend bij het verdrag van Groszwardein (1639). Toen Ferdinand echter door den wapenstilstand met de Turken de handen vrij had gekregen (1647), deed hij opnieuw een poging om Z., waar Johan Sigismund Zapolya zijn vader was opgevolgd, te veroveren.
Zonder veel moeite maakten de Oostenrijkers zich meester van Z. (1561), waarop Ferdinand als heer van Z. werd erkend. De Turken waren echter niet van zins de Oostenrijkers daar te dulden. Zij hervatten den oorlog en noodzaakten Ferdinand Z. weer over te laten aan Johan Sigismund (1566), die in 1564 van den dood van Ferdinand gebruik wilde maken om zijn gebied uit te breiden, waartoe hij de hulp inriep van de Turken. Sultan Soliman II rukte met een leger op, maar sneuvelde vóór Sziget (1566). Zijn opvolger Selim II was niet van zins den strijd voort te zetten, waarop Johan Sigismund met Oostenrijk ’t verdrag van Spiers sloot, waarbij hij afstand deed van den koningstitel, maar in ’t bezit bleef van Z., Bihar, Kraszna, Midden-Szolnok en Marmaros. Bezig met de voorbereiding van een oorlog tegen zijn vroegere bondgenooten, de Turken, stierf Johan Sigismund in 1671. Tot wojwode werd daarop gekozen Stephan Bathory, die na zijn verkiezing tot koning van Polen (1575) Z. afstond aan zijn broer Christoffel Bathory (1575—81). De verhouding tot Oostenrijk bleef in dezen tijd vriendschappelijk; zelfs sloot Sigismund Báthory (1581—97) een bondgenootschap met de Oostenrijkers tegen de Turken.
In 1597 stond Sigismund Z. af aan de Oostenrijkers, die zich echter in het land niet handhaven konden, waarop na jaren van verwarring Michael, wojwode van Walachije, Z. bezette (1600). Deze was echter niet in staat zich te handhaven tegen de vereenigde Poolsch-Oostenrijksche macht. Michael moest Z. verlaten, waarop de Oostenr. veldheer, George Basta, het land bezette en dit na een strijd tegen Sigismund Báthory behield (1602). Toen echter het Oostenr. hof den Kath. godsdienst in Z., waar de Hervorming opgang gemaakt had, wilde herstellen, ontstond er verzet. Tot wojwode werd gekozen Mozes Székely en, toen deze in den strijd tegen den wojwode van Walachije gesneuveld was, Bethlen Gabor. Tegenover dezen stond echter Stephan Boesbag, die den steun wist te verwerven van de Turken en in 1606 erkend werd door de Oostenr. reg. als wojwode van Z. en behalve van de landschappen, die in ’t bezit waren geweest van de Zapolya’s, nog van Szatmar, Bercy, Ugocsa en Tokaj. Na zijn dood werd na eenige verwarring als wojwode erkend Gabriel Báthory (1608), die zich echter niet handhaven kon tegen Bethler Gabor, toen deze, gesteund door Turksche troepen, in 1615 Z. binnenrukte. Na den dood van Gabriel Báthory werd Bethlen Gabor als wojwode erkend (1615).
Deze wilde van den opstand in Bohemen gebruik maken om zijn gezag uit te breiden en begon in 1619 den oorlog tegen de Oostenrijkers. Zonder veel moeite bezette hij Kaschau, Neuhäusch en Preszburg, waarop Ferdinand van Oostenrijk hem als koning van N.-Hongarije erkende (1620). Na de nederlaag der Bohemers bij den Witten Berg was het echter met Bethlen Gabor’s machtspositie gedaan. Hij moest afzien van het voeren van den koningstitel (1621). Een poging om zijn positie te versterken mislukte (1623). Echter ook in de volgende jaren bleef Bethlen Gabor voor Oostenrijk een gevaarlijke nabuur, die telkens op een gelegenheid wachtte om aan te vallen. Zoo streed hij in 1626 weer tegen de Oostenrijkers, zij het met weinig succes. Na zijn dood, in 1629, kon zijn broer Stephan Bethlen zich niet handhaven tegen George I Rakoczy, die in 1630 tot wojwode werd gekozen.
Ook deze voerde een aan Oostenrijk vijandige politiek. In 1643 sloot hij een verbond met Zweden en Frankrijk en nam zoodoende deel aan den Dertigjarigen oorlog. Ten einde de handen vrij te krijgen, sloot keizer Ferdinand III in 1645 vrede, waardoor George I gebiedsuitbreiding kreeg. Gedurende de volgende jaren had Z. vrede met zijn naburen. Een verandering trad in onder George II Rakoczy (1657—60), die strijd had te voeren tegen de Turken, door wie hij verslagen werd bij Gyalu aan de Szamos (1660). Kort daarop stierf hij. Tot wojwode werd gekozen Johan Kemeny, die gesteund werd door de Oostenrijkers, terwijl de Turken Michael Apafy als wojwode begeerden. Een oorlog tusschen de Turken en de Oostenrijkers was hiervan het gevolg (1663—64).
Bij den vrede van Vasvar werd bepaald, dat de Oostenr. en de Turken Z. zouden ontruimen en !t land vrij laten zouden in de keuze van een wojwode. Men koos daarop Michael Apafy. In den beginne voerde deze een aan Oostenrijk vijandige politiek en sloot hij in 1677 zelfs een bondgenootschap met Frankrijk. Later naderde hij meer tot Oostenrijk. Toen dit land na den achteruitgang van de Turksche macht steeds sterker werd, moest Michael er in berusten, dat Z. militair onder Oostenrijk kwam (1688). In 1692 werd een einde gemaakt aan de zelfstandigheid van Z. Bij verschillende besluiten werd de positie van ’t landschap geregeld, ’t Bleef een afzonderlijk vorstendom met een eigen standenvergadering en met een zekere godsdienstvrijheid. In naam bleef Michael II Apafy nog den titel van wojwode voeren.
Toen hij dezen in 1697 neerlegde, was de annexatie een voldongen feit. Nadat de Oostenrijksche monarchie in 1867 door den Ausgleich gesplitst was in een Cisleithaansch of Oostenrijksch gedeelte en een transleith. of Hongaarsch gedeelte, werd Z. bij ?t laatste gevoegd. De Zevenburgsche landdag werd opgeheven. Met deze vereeniging waren Walachen en Germaansche bestanddeelen (hier Saksers genoemd) niet tevreden, daar zij bang waren voor overvleugeling door ’t Hongaarsche element. De Wereldoorlog bracht verandering. Z. werd bij den vrede van 1919 toegevoegd aan Roemenië. (Zie Suppl.: ROEMENIË.)