Yucca - plantengeslacht der Liliaceeën, met 27 soorten in Zuidel. N.-Amerika en N.-Mexico. Zij groeien in droge streken. Al naar de soort groeien Y. met korte, weinig vertakte of met 10—15 M. hooge veel vertakte stammen.
De bladeren staan steeds dicht bijeen; zij zijn zwaardvormig, lederachtig, 30—150 c.M. lang, stijf en stekel-puntig of aan den top omgebogen. De kleur is dikwijls grijs-groen. Y. bloeit met klokvormige, hangende, geligwitte of rosé bloemen in groote, rechtstandige, samengestelde trossen van 1—2 M. hoogte. De bestuiving geschiedt door een vlindertje (Pronuba), dat tevens in het vruchtbeginsel eitjes legt. De Y.-bladeren leveren zonder veel kunst-bewerkingen vezels, die op allerlei wijze verbruikt worden. Y. filamentosa is hier winterhard en groenblijvend. Het is een fraaie sierplant met bijna grondstandige bladeren, die jaarlijks, ± Augustus, bloeien kan. De 1—2 hooge bloemtrossen rijzen op uit rosetten van 30—50 bladeren, die 40—60 c.M. lang en 3—5 c.M. breed zijn.
Aan de bladranden hangen witte draden, die aanleiding gaven tot den soortnaam. De bloemen zijn wit. Er zijn vele verscheidenheden. Andere soorten met bijna grondstandige bladeren zijn : Y. angustifolia, Y. glauca en Y. Whipplei. Als koudekasplanten ziet men dikwijls in kuipen : Y. gloriosa.
De stam van 1—2 M. hoogte heeft een bladerkroon van ± 100 bladeren, die tot 90 c.M. lang en tot 8 c.M. breed kunnen zijn. De bloemen zijn roomkleurig met rosé strepen. Ook Y. aloifolia, met smallere, stijvere bladeren, en haar var. tricolor en quadricolor, zijn gewaardeerde sierplanten voor de koudekas. In de Riviera en Z.-Engeland zijn deze en vele andere soorten veelvuldig in tuinen aangeplant.