Willem (graven van holland) - naam van graven van Holland. Genoemd moeten worden:
W. I, zoon van Floris III, had zijn vader vergezeld op diens kruistocht naar het Heilige Land en streed na zijn terugkeer in bondgenootschap met Friezen en Vlamingen tegen zijn ouderen broer, Dirk VII. Nadat door bemiddeling van bisschop Boudewijn van Utrecht de vrede hersteld was, kreeg hij Oostergoo en Westergoo tot graafschap en vestigde hij zich te Oosterzee bij Kuinre. Na den dood van zijn broer (1203) deed W. een poging om zich van Holland meester te maken, maar hij was niet opgewassen tegen Limburg, Luik, Vlaanderen en Utrecht, die zijn, met Lodewijk van Loon gehuwde, nicht Ada steunden. Ten slotte slaagde hij er echter in, aan Lodewijk een zware nederlaag toe te brengen bij Leiden, waardoor hij meester was van het graafschap. In 1217 nam W. deel aan een kruistocht, waarbij gestreden werd tegen de Mooren in Spanje en tegen den sultan van Egypte. Reeds in ’t volgend jaar keerde hij terug na nog deel genomen te hebben aan het beleg van Damiate. Hij stierf in 1233. — W. II, zoon van Floris IV, was bij den dood van zijn vader (1234) minderjarig en aanvaardde in 1246 het bewind over het graafschap. Zijn weigering om Johanna van Vlaanderen te huldigen over Zeeland, bracht hem in strijd met Vlaanderen, waarbij hij den steun had van de Avesnes, maar waardoor hij belemmerd werd in zijn pogingen om zijn gezag als Roomsch-koning te doen erkennen, toen hij door den invloed van Otto van Gelre tot dat ambt gekozen werd, waardoor Holland binnen de Geldersche machtssfeer was gekomen (1247).
In 1248 sloot W. vrede met Vlaanderen, welks aanspraken op Zeeland hij erkende. In 1254 brak de oorlog opnieuw uit, toen Johanna, met hulp van Karel van Anjou, Henegouwen trachtte te veroveren. Zijn positie in het rijk werd steeds sterker, zoodat reeds besloten was tot een tocht naar Italië ten einde de keizerskroon te verwerven, toen hij in 1256 te Hoogwoud in een strijd tegen de Friezen om het leven kwam. — W. III, zoon van Jan II van Holland, Zeeland en Henegouwen, volgde zijn vader in 1304 in het bestuur op. In den strijd tegen Vlaanderen wist hij zich te handhaven en Zeeland te behouden. Naar buiten ontwikkelde W. een groote macht. Grooten invloed bezat hij in Utrecht en Gelre; naar binnen wist hij het centraal gezag te versterken. De Kennemer boeren, Dordrecht en de Zeeuwsche adel moesten zich naar zijn wil schikken. Het binnenlandsch bestuur werd beter geregeld.
Het land verdeelde hij in rentmeesterschappen; voorts vormde hij een kanselarij. Onder zijn bestuur kwamen de Staten van Holland herhaaldelijk bijeen. De belangen van den Hollandschen handel verdedigde hij krachtig tegen Engeland. Een nadeel was, dat hij met het oog op zijn herhaalde afwezigheid het bestuur overliet aan gunstelingen als Willem van Duivenvoorde, waardoor gaandeweg verdeeldheid kwam onder den adel. Hij stierf in 1337. — W. IV, zoon van W. III, was tijdens het leven van zijn vader belast met het bestuur over Zeeland en volgde hem in 1337 op. Herhaaldelijk streed hij buitenslands, zoo tegen de Pruisen en in ’t Heilige Land. Hij sneuvelde op een tocht tegen de Friezen in 1345. De financieele toestand ging onder zijn bestuur snel achteruit, waardoor er een groote ontevredenheid ontstond. — W. V, tweede zoon van keizer Lodewijk en Margaretha, de dochter van W. III, werd in Sept. 1345 belast met het bestuur over Holland en Zeeland met den titel van „Verbeider”.
De landen werden geteisterd door inwendige twisten, terwijl Margaretha overhoop lag met haar familieleden, waarom zij in 1349 besloot W. te maken tot graaf van Holland en Zeeland. De twisten duurden echter voort, waarbij nog kwam, dat ook in de steden de partijschappen in kracht toenamen. Meer en meer teekenden zich twee stroomingen af, een Kabeljauwsche, die voorstanders waren van een krachtig centraal gezag en afkeerig van reglementeering in handel en nijverheid, terwijl daartegenover stond een Hoeksche, die het centraal gezag wilde beperken. Er ontstond verwijdering tusschen Margaretha en haar zoon. In 1351 slaagde W. erin, de vloot van zijn moeder te verslaan bij Vlaardingen, maar eerst in 1354 kwam de vrede tot stand, waarbij W. als graaf van Holland en Zeeland werd erkend, terwijl hij in 1356 na den dood van Margaretha ook graaf van Henegouwen werd. ’t Volgende jaar moest hij wegens verstandsverbijstering de regeering overlaten aan zijn broer Albrecht. W. stierf in 1389. — W. VI, zoon van Albrecht, was tijdens de regeering van zijn vader belast met het bestuur van Henegouwen.
Met zijn vader geraakte hij in conflict, toen hij de Hoeksche partij steunde. In 1396 en 1398 ondernam hij tochten naar Friesland, dat tot de Lauwers onderworpen werd, maar hun gezag konden de Hollanders in deze streken niet handhaven, In 1402 was alleen nog Stavoren in hun bezit. In 1404 na den dood van zijn vader graaf geworden, geraakte hij in conflict met den heer van Arkel, die ondanks den steun, hem verleend door Reinald IV van Gelre, niet opgewassen was tegen den graaf en in 1412 zijn land moest afstaan. Ook de heer van Egmond ondervond W.’s macht. Hij moest IJselstein overgeven. W. stierf in 1417.