Wajang - naam van het Javaansche tooneelspel, een schimmenspel: wajang is het Jav. woord voor schaduw; zoowel het geheele tooneelspel als de wajangpoppen worden met dit woord aangeduid. Het tooneeltoestel bestaat uit: de kelir, een groot wit doek met roode randen, op een houten raam gespannen; de blèntjong, een eigenaardig gevormde olielamp, die boven achter het scherm hangt, ± 60 c.M. daarvan verwijderd, een houten kist met poppen, paarden, enz.; op zijde aan die kist hangen eenige metalen of houten plaatjes, die door den dalang, den vertooner, met den rechtervoet worden aangeslagen, om krijgsrumoer voor te stellen ; in de linkerhand heeft hij een eigenaardig gevormd hamertje, om teekens te geven aan de muzikanten. Vóór het scherm ligt op den grond een pisangstam, of, bij bepaalde wajangsoorten, een djatihouten balk met gaten, dienende om de punten, waarin de poppen van onder uitloopen, te steken. Ten slotte mogen niet ontbreken de schaal met het reukoffer en de kom met het spijsoffer.
Vóór den aanvang van het stuk staat bij een bepaalde w.-soort in ’t midden voor ’t scherm een eigenaardig gevormd stuk buffelleder, een berg of bosch voorstellend ; links en rechts daarvan de poppen, die in ’t stuk zullen optreden. Het beloop van het stuk is, in ’t kort kort gezegd, dit, dat de dalang na het middenstuk te hebben weggenomen, de poppen, die in het stuk optreden, tusschen de lamp en het doek verschillende bewegingen laat uitvoeren, en hen sprekende invoert, terwijl hij die samenspraken afwisselt door verschillende soorten van recitatief, een en ander, naar de handeling het eischt, vergezeld door de muziek van het Javaansche orkest, de gamelan. Men verdeelt de w. in een aantal soorten, naar gelang van de soort der poppen en (of) het repertoire dat wordt opgevoerd. Men onderscheidt : — 1. w. poerwå, de oudste, en meest in aanzien staande; behandelt de stukken, aan de oude Sanskrit-heldendichten, het Mahâbhârata en het Râmâyana ontleend; deze stukken zijn geheel gejavaniseerd, zoozeer zelfs, dat de plaats der handeling op Java wordt gezocht; ook stukken, waarin oude Jav. natuurmythen bewerkt zijn, worden met de w. poerwå opgevoerd. De poppen zijn van fijn uitgeslagen fraai bewerkt en versierd buffelleder; de „edele” typen hebben de bekende scherpe profielen met de lange neuzen.
— 2. de w. gedog; behandelt echt Jav. stof, n.l. den cyclus van verhalen, die zich groepeeren om een oud-Jav. held uit de Middeleeuwen, Radèn Pandji; de poppen zijn ook hier van leer. Deze beide soorten worden altijd ’s nachts opgevoerd. Terwijl vroeger, zooals bij een schimmenspel behoort, alle toeschouwers vóór het scherm zaten, dus alleen de schaduwen zagen, is het meer en meer gebruikelijk geworden, dat de mannen en volwassen jongens bij den dalang, dus achter het scherm, zitten, en ook de poppen zelf zien. — 3. de w. keroetjil of kelitik ; behandelt verhalen uit den tijd der stichting en eerste optreden van het Jav. rijk Mådjåpahit: de romans van Sijoeng Wanårå en Radèn Damar Woelan. De poppen zijn hier van dun, plat hout, beschilderd en meest met leeren armen. — 4. de w. golèk ; behandelt vooral stof uit ’t Moh. tijdperk, n.l. de stukken, ontleend aan de z.g. Mènak-romans ; (mènak = held, n.l. de held Amir Hamzah, een oom van Mohammed); de poppen zijn van hout, rond, het bovenlijf bekleed, de kop kan op een stokje gedraaid worden. — Deze beide soorten worden ook wel overdag opgevoerd, no. 3 meer ’s nachts, no. 4 bijna uitsluitend overdag ; van de kelir is dan soms slechts het houten raam met een kleinen binnenrand van katoen overgebleven. — 5. de w. bèbèr. Hierbij worden geen poppen vertoond, maar de tafereelen zijn op Jav. papier geschilderd, en worden door den dalang ontrold, terwijl hij het verhaal opdreunt. — 6. de w. wong; in zijn klassieken vorm wordt deze alleen bij groote plechtigheden opgevoerd aan het hof te Djokjakarta; de poppen zijn door levende menschen vervangen. — Bij de wajang is de eenige vertooner de dalang, maar onmisbaar bij de opvoering zijn de muzikanten, de gamelan-spelers. In de dorpen gewoonlijk niet, maar wel in de steden treden als intermezzo de Javaansche dansmeisjes, talèdèk, op (meer bekend onder den Soendaneeschen naam ronggèng). — Oorsprong en ouderdom van de w. zijn niet met zekerheid bekend, maar met groote waarschijnlijkheid kan worden aangenomen, dat de w. van zuiver Jav. oorsprong is, daar alle technische termen, bij ’t spel voorkomende, bijna zonder uitzondering zuiver Jav. zijn. Ook moet de w. reeds sedert zeer langen tijd ongeveer in denzelfden vorm als tegenwoordig op Java zijn opgevoerd, daar o. a. uit een oud-Jav. gedicht, uit de 1ste helft der 11de eeuw na Chr., de Ardjoenawiwâha of ’t Bruiloftsfeest van Ardjoena, blijkt, dat het schimmenspel al zeer populair was op Java. Veel waarschijnlijkheid bezit de gissing van prof.
Hazeu, dat de w. zijn oorsprong verschuldigd is aan den vroegeren voorouderdienst der Javanen, waarbij ook gebruik gemaakt werd van sjamanen, die de geesten der voorouders opriepen of in zich deden neerdalen; op Java zou het dan langzamerhand de gewoonte geworden zijn, de schimmen der voorouders als schaduwen op een scherm te vertoonen en daarbij hun groote daden te vermelden. Ontegenzeggelijk is het, dat nog heden de w. poerwå en de w. gedog niet enkel een vermakelijkheid vormen, maar wel degelijk nog een religieuze beteekenis behouden hebben; dit kan o. a. blijken uit de spijs- en reukoffers, en uit de omstandigheid, dat nog altijd het geven van een wajangvoorstelling dienen kan tot het inlossen van een gelofte. De beteekenis van de w. voor den hedendaagschen Javaan is nog zeer groot; door de w. komen de Javanen, die meerendeels lezen noch schrijven kunnen, toch met een groot deel hunner letterkunde in aanraking. Uit een zedelijk oogpunt kan gegronde aanmerking gemaakt worden op ’t gehalte van vele der grappen, die in sommige gedeelten verkocht worden, maar de algemeene strekking der stukken is toch deze, dat het goede, in den aanvang van het spel schijnbaar de nederlaag lijdende, aan het slot, tegen dat de dageraad aanbreekt, de overwinning behaalt. — Litt.: C. Poensen in Meded. Ned. Zendel. Gen. Dl. 16 en 17 ; Ch. te Mechelen in Tijdschr. v. h. Batav. Gen. Dl. 25 ; Mr. L. Serrurier, De wajang poerwå 1896; R. M. Oetoyo in Tijdschr.
Binnenl. Bestuur, dl. X; Dr. G. A. J. Hazeu, Bijdrage tot de kennis v. h. Jav. tooneel (Proefschrift, 1896): Dr. H. H. Juynboll, Het Jav. tooneel (Serie Onze Koloniën II. 2); id. in Intern. Archiv für Ethnogr. dl. 13 en Bijdr. Taal-, Land- en Volkenk. 6e volgr. dl. X; Dr.
Hazeu in Int. Archiv f. Ethn. dl. 16 ; R. A. Kern in Tijdschr. v. h. Batav. Gen. dl. 51; Dr. J. Groneman, De wajang-orang Pregiwå; Mr. J. A. C. Huyser in Tijdschr.
Nederl. Indië. Oud en Nieuw, dl. V.; Dr.W. H. Rassers, De Pandji-roman (Proefschrift).