Vrij-Antirevolutionaire partij - Reeds sedert 1881 kon gezegd worden, dat de Antirevolutionaire partij twee leiders had : Dr. A. Kuyper en Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman. Den eersten zou men kunnen noemen den leider onder het volk, den tweeden den leider in de Kamer.
Dr. Kuyper, redacteur en eigenaar van „De Standaard”, oefende in dat blad critiek op veel, wat de Kamerclub deed of naliet, en in de jaren 1888—91, tijdens het Ministerie Mackay-Lohman, ook op de daden van dit eerste Rechtsche Kabinet. Die critiek was dikwijls zeer scherp, en, naar beweerd werd, ook niet altijd billijk. De groote menigte der Antirevolutionaire kiezers, gewoon Dr. Kuyper trouw te volgen en onvoorwaardelijk in te stemmen, met wat in diens blad geschreven werd, deelde het ongunstig oordeel over Kabinet en Kamerclub. Ook werd in „De Standaard” en elders geen voldoende gelegenheid tot verweer gegeven aan de beschuldigden. Zóó ontstond allengs in de Antirevolutionaire partij een geest van ontevredenheid en wantrouwen. Ook werd het anderzijds Dr.
Kuyper kwalijk genomen, dat hij wèl critiek oefende, op wat partijgenooten in de Kamer deden, maar zelf zich niet voor verkiezing tot lid der Kamer beschikbaar had gesteld. Het kwam tot een uitbarsting bij den strijd over de kieswet-Tak v. Poortvliet, in 1894. Dr. Kuyper had in zijn blad geschreven, dat deze wet moest worden aangenomen, omdat die aanneming z. i. zou zijn een gewenscht „sturen in democratische richting”. Maar de groote meerderheid der Antirev. Kamerleden achtte het ontwerp-Tak in strijd met de grondwet, zoodat onder de vóórstemmers over het amendement-de Meijier, waardoor de wet viel, ook waren 15 van de 20 Antirev. Kamerleden. Over deze geschiedenis, en verder over te sterke centralisatie en dwang in de organisatie der partij en in Dr. Kuyper’s leiding, en vooral ook over de wijze, waarop deze in de Deputatenvergadering van 1894 de aanneming van hoogst bedenkelijke en geheel onvoorbereide resoluties doordreef, ontstond hevige strijd tusschen Lohman en Kuyper en hun beider volgelingen.
Bij de verkiezing van 1894 werden gekozen 8 aanhangers van Lohman en 7 van Kuyper. De laatsten weigerden zich te voegen bij de oude Antirev. Kamerclub en vormden een nieuwe club. In de partijorganisatie was de richting-Kuyper verreweg in de meerderheid. Als vereenigingspunt en leidend lichaam werd door de richting-Lohman in Nov. 1896 geconstitueerd een uit 25 leden bestaande Commissie van Advies, welke in haar oprichtingsmanifest het uitsprak, dat „vele Antirev. in de tegenwoordige leiding der partij geen voldoenden waarborg vinden, dat de in het program neergelegde beginselen behoorlijk zullen gehandhaafd worden en toegepast”. Aanvankelijk was dit bedoeld als maatregel van voorbijgaanden aard. Velen hoopten op spoedige hereeniging. Toen echter reeds spoedig bleek, dat in het land en in de Kamer de scheiding van blijvenden aard zou zijn, werd, vooral op aandrang van de heeren Jhr.
Mr. G. J. Th. Beelaerts v. Blokland en C. E. v. Koetsveld, in 1897 besloten zich te organiseeren tot zelfstandige partij, onder den naam van „Vrij-Antirev. Partij”. In Sept. 1898 werd vastgesteld haar uit 14 artikelen bestaand Program van Beginselen, in den zelfden geest als het oude Antirev. program van 1878, doch op sommige punten nog beslister en scherper geformuleerd. Leider der partij was en bleef Jhr. Mr. A. F. de Savornin Lohman, en haar orgaan het dagblad „De Nederlander”. Reeds bij de verkiezing van 1897 ging van de Vrij-A.R. Comm. v. Advies het voorstel uit tot samenwerking der Protestantsche-Rechtsche partijen.
Op aandrang der Antirev. stemden de Vrij-A.R. er in toe, dat ook de Roomsche partij in het verbond zou worden opgenomen. De Roomschen stelden echter tot voorwaarde, dat dan in de volgende 4 jaren de persoonlijke dienstplicht niet aan de orde zou worden gesteld. De Vrij-A.R. wezen die voorwaarde af, en dus kwam in 1897 de Rechtsche coalitie nog niet tot stand Bij de verkiezingen van 1901 ging weder van de Vrij-A.R. partij het voorstel uit tot samenwerking der Rechterzijde. Daar inmiddels de persoonlijke dienstplicht was aangenomen, en dit punt dus ten aanzien van de Roomsche partij geen struikelblok meer vormde, kwam de Rechtsche coalitie tot stand. Daarbij had zich óók aangesloten de Christelijk Historische Kiezersbond. De linkerzijde van dien Bond, geleid door Dr.
Bronsveld, over deze samenwerking zeer ontevreden, scheurde zich los. De rechterzijde van dien Bond, geleid door Dr. de Visser, was toen te zwak geworden om op zichzelve te blijven staan. In 1902 werd haar orgaan, het „Nederlandsch Dagblad”, geannexeerd door het Vrij-A.R. orgaan „De Nederlander” en in Mei 1903 vereenigde de fractie-de Visser zich met de Vrij-A.R. P., welke laatste na die lusie den naam aannam van Christ. Hist. Partij (zie aldaar).