Vos (canis vulpes) - verwant met den hond ; met spitsen schedel en loodrechte pupil. Lengte 70 c.M., hoogte 30 c.M.; staart 30 c.M.; ruig en sterk behaard. Ooren spits ; het gehoor is zeer scherp. De huid is zeer verschillend; bij het jonge dier is zij bijna volkomen zwart; later wordt zij lichter en gaat eindelijk over in een mat, grijsachtig rood, dat aan de onderzijde iets lichter is, zoodat het dier op den grond, waar het leeft, zeer moeilijk te onderscheiden is.
Verder onderscheidt men naar de kleur : den brandvos, kruisvos en zilvervos. De pooten zijn kort en zeer beweeglijk en daardoor, evenals door het lenige lichaam, kan de v. onbemerkt over den grond sluipen en zijn prooi naderen. Daar zijn zintuigen uiterst scherp zijn, vooral die van reuk en gezicht, is de slimheid van het dier spreekwoordelijk geworden. Over dag houdt de v. zich meestal schuil; ’s nachts legt hij soms groote afstanden af. Hij graaft zich een hol in zandgrond of maakt gebruik van een dassenhol, dat echter hoofdzakelijk dient voor het werpen der jongen in April en hun verpleging gedurende de eerste drie maanden door de moeder ; zij zijn 3—7 in getal.
De v. komt op bijna het geheele Noordelijke halfrond voor; in ons land is hij in de grensprovinciën niet zeldzaam. Daar richt hij nog al schade onder het gevogelte aan, doch voor den boschbouw is de v. een nuttig dier, daar hij een ijverig muizenjager is. Overigens voedt de v. zich ook met aas, insecten, hazen en zoete en sappige bessen. De huid is een belangrijk artikel in den pelswarenhandel. Zie plaat Roofdieren I, fig. 1.